Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

Dat xi. Capittel.

1. Dauid wort Koninck ouer Israel, 4. winnet de borcht Zion, 17. ende en wil des waters niet drincken, dat dry zijnder Helden, (10. die onder twee ende dertich werden ghetelt) met lijfs noot halen.

A.1

ENde het gantsche Israel vergaderde hem tot Dauid na Hebron, ⁺, ende sprack: ^a Siet, wy zijn dyne beenen, ende dijn vleesch.

+ Dauid wort ten Koninc gesalft ouer Israel.

a 1.Paral. 12.c.23. 2.Sam. 5.a.1.

2

Oock voerdestu ons te voren wt ende in, doe Saul Koninck was: so heeft dy de Heere dijn God gesproken: Du salt mijn volck Israel weyden, ende du salt Vorst zijn ouer mijn volck Israel.

3

End alle Oudtsten quamen oock totten Koninck te Hebron: ende Dauid maeckte een verbont met hen, te Hebron voor den Heere: ende sy salfden Dauid ten Koninck ouer Israel, ^b na den woorde des Heeren door Samuel.

b 1.Sam. 16.a.1.

4

Ende Dauid tooch henen, ⁺ ende het gantsche Israel, na Ierusalem, dat is Iebus, want de Iebusiters woonden daer inden lande. ⁺

+ Iebus.

+ 2.Sam. 5.a.6.

5

Ende de burghers te Iebus spraken tot Dauid: Du en salt niet hier in komen. Dauid dannoch wan de borcht Zion, dat is Dauids stadt.

6

Ende Dauid sprack: ^{+ c} Wie de Iebusiters ten eersten slaet, die sal een Hooft ende Ouerste zijn: doe beklamse aen het aldereerste Ioab, de sone ZeruIa, ende wert een Hooftman.

+ Dauids stadt.

c Iosue. 15.b.16. Iudic.1.b.12. 1.Sam. 17.c.27.

7

Dauid nu woonde op de borcht, daer van hietmense Dauids stadt.

8

Ende hy bouwede de stadt rontom, van Millo aen, tot gantsch rondtomme: ende Ioab ^d† liet leuen de ouerghebleuende in der stadt.

d† And. erbouwede het ouergebleuen in der, etc.

9

Ende Dauid voer voort, ende nam toe, ende de Heere Zebaoth was met hem.

B.10

^e Dit zijn de Ouerste onder den Helden Dauids, ⁺ die hen redelicken met hem hielden in zijn Koninckrijcke, by den gantschen Israel, datmen hem ten Koninck maeckte, na den woorde des Heeren ouer Israel.

e 2.Sam. 23.a.8.

+ Dauids Helden.

11

Ende dit is het ghetal der Helden Dauids: Iasabeam de sone Hachmoni, ⁺ de voorneemste onder dertighen: hy hief zijn spiesse op, ende sloech ^f dry hondert op een mael.

+ Iasabeam.

f 2.Sam. 23. staen 800. Wie nu eenen hoop van 800. aengrijpt, ende slaet 300. daer van doot, ende de 500. in de vlucht, die heeftse alle 800. geslagen. Also dat hier (onder dertich) staet, dat heeft de text 2.Sam. 23. onder dryen. Want wie onder den besten dryen de voorneemste is, die is oock onder den dertigen allen de voorneemste

12

Na hem was Eleasar, de sone Dodo de Ahothiter, ende hy was onder den dryen helden.

13

Dese was met Dauid, ^g doe sy schimp spraken, ende de Philisteen hen aldaer vergadert hadden ten strijde: ende daer was een stuck ackers vol gersten, ende het volck vluchte voor de Philisteen.

g Te Pas Dammim.

14

Ende sy traden midden op het stuck, ende verlosten dat, ende sloeghen de Philisteen: ende de Heere gaf eenen grooten Heyl.

15

^h Ende de dry vanden dertich voorneemsten, toghen af ten rotzsteen tot Dauid in de speloncke Adullam: ende der Philisteen legher lach in der leechte Rephaim.

h 2.Sam. 23.b.13.

16

Dauid nu was in de borcht: ende der Philisteen volck was op dat mael te Bethlehem.

17

ⁱ Ende Dauid wert met luste, ende sprack: Wie wil my te drincken gheuen des waters, wt den bornput te Bethlehem onder de poorte?

i 2.Sam. 23.b.15.

18

Doe vielen de dry in der Philisteen legher, ende vulden des waters wt den bornput te Bethlehem onder de poorte, ende droegent ende brachtent tot Dauid: doch hy en woudet niet drincken, maer ^k goot het den Heere wt,

k Dat is, offerde het Gode ten dranckoffer.

19

Ende sprack: Dat late God verre van my zijn, dat ick dat doe, ende drincke het bloet deser mannen, in haers leuens perijckel: want sy hebbent met haers leuens perijckel ghebracht: daerom en woude hy het niet drincken: dat deden die dry helden.

C.20

Abisai de broeder Ioabs, ⁺ die was oock de voorneemste onder dryen: ende hy hief zijn spiesse op, ende sloech dry hondert, ende hy was onder dryen beroemt.

+ Abisai.

21

Ende hy de derde, heerlicker dan de twee, ende was haer Ouerste: doch aen de ^l† dry en quam hy niet.

l† An. dry [eersten]

22

Benaia de sone Ioiada, ⁺ des soons Ishail, van ^m† grooten daden van Kabzeel: ⁺ hy sloech twee leeuwen der Moabiten: ende ghinck af, ende sloech eenen leeuwe midden inden bornput ter sneeu tijt.

+ Benaia.

m† And. grooteren daden dan Kabzeel,

+ 2.Sam. 23.c.20.

23

Hy sloech oock eenen Egyptischen man, die was vijf ellen lanck, ende hadde een spiesse inder hant, als eens weuersboom: doch hy ghinck tot hem af met eenen stock, ende nam hem de spiesse wter hant, ⁿ ende verworchde hem met zijn eyghen spiesse.

n 2.Sam. 17.f.51.

24

Dat dede Benaia de sone Ioiada, ende was beroemt onder dry helden,

25

Ende was de heerlickste onder dertighen, doch aen de dry en quam hy niet: ende Dauid maecte hem ten heymelicken Rade.

26

De strijdtbare Helden zijn dese: ⁺ Asahel de broeder Ioabs, ⁺ Elhanan ^o† de sone Dodo van Bethlehem.

+ Strijdtbare Helden Dauids.

+ Asahel.

o† And. zijns Ooms sone

27

Samoth de Haroriter, Helez de Peloniter,

28

Ira de sone Ekes de Thekoiter, Abieser de Anthothiter,

29

^p† Sibeachai de Husathiter, Ilai de Ahohiter,

p† and. Sebechai

D.30

Maherai de Netophathiter, Heled de sone Baena de Netophathiter,

[fol. 138v]

31

Ithai de sone Ribai, van Gibeath der kinderen BenIamin, Benai de Pirgathoniter,

32

Hurai vanden beken Gaas, Abiel de Arbathiter,

33

Asmaueth de Baherumiter, Eliahba de Saalboniter,

34

De kinderen Hasem des Gisoniters, Ionathan de sone Sage de Harariter,

35

Ahiam de sone Sachar de Hararither, Eliphal de sone Vr,

36

Hepher de Macherathither, Ahia de Peloniter,

37

Hezro de Carmeliter, Narrai, de sone Asbai,

38

Ioel de broeder Nathan, Mibear de sone Hagri,

39

Zeleg de Ammoniter, Naherai de Berothiter, Ioabs des soons ZeruIa wapendragher,

E.40

Ira de Iethriter, Gareb de Iethriter,

41

Vria de Hethiter, Sabad de sone Ahelai,

42

Adina de sone Sisa de Rubeniter, een Hooftman der Rubeniters, ende dertich waren onder hem,

43

Hanan de sone Maecha, Iosaphat de Mathoniter,

44

Vsia de Astrathiter, Sama ende Iaiel de sonen Hotham des Aroeriters,

45

Iediael de sone Simri, Ioha zijn broeder de Thiziter,

46

Eliel de Maheuiter, Ieribai ende Iosawia de sonen Elnaan, Iethma de Moabiter,

47

Eliel, Obed, Iaesiel, van Mezobaia.