Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 117r]
| |
1. De Koninginne wt rijck Arabia, koemt tot Salomo, 6. verwondert haer van zijn wijsheyt, 10. ende gheeft hem gheschencken, 14. van rijckedaghen, schatten, ende heerlickheyt Salomonis. | |
A.1ENde het gheruchte Salomo, Ga naar margenoot+ van den Name des Heeren, Ga naar margenoota quam voor de Koninghinne van Ga naar margenootb† rijck Arabien, quam sy, hem te versoecken met raetselen. | |
2Ende sy quam te Ierusalem met een gantsch groot heyr, met kemelen die specerijen droegen, ende veel gouts ende edele steenen: ende doe sy totten Koninck Salomo inquam, sprack sy met hem, alles wat sy voorghenomen hadde. | |
3Ende Salomo seydet haer altemael: ende den Koninck en was niets verborghen, dat hy haer niet en seyde. | |
4Doe nu de Koninghinne van rijck Arabien, sach alle wijsheyt Salomo, ende hethuys, dat hy ghebouwet hadde, | |
5Ende de spijse voor synen disch, ende syner knechten wooninghe, ende syner Dienaers ampt, ende hare kleederen, ende zijn Schenckers, ende synen krandoffer, die hy inden huyse des Heeren offerde, en konde sy haer niet langer onthouden, | |
6Ende sprack totten Koninck: Het is waer wat ick in mynen lande ghehoort hebbe, van dynen wesen, ende van dyne wijsheyt. | |
7Ende ick en hebbe het niet willen geloouen, tot dat ick ghekomen ben, ende hebbe het met mynen ooghen ghesien: ende siet, het en is my niet de helft gheseyt: du hebst meer wijsheyts ende goets, dan het gheruchte is, dat ick ghehoort hebbe. | |
8Ga naar margenootc Salich zijn dyne lieden, ende dyne knechten, die alle tijt voor dy staen, ende dijn wijsheyt hooren. | |
9Geloeft zy de Heere dijn God, die tot dy lust heeft, dat hy dy op den stoel geset heeft, daerom dat de Heere Israel lief heeft eewichlick, ende dy ten Koninck gheset heeft, dat du het gherichte ende rechtueerdicheyt Ga naar margenootd hanthauest. | |
B.10Ende sy gaf den Koninck hondert ende twintich centener gouts, ende gantsch veel specerijen, ende edele steenen: daer en quam niet meer so veel specerijen, als de Koninghinne van rijck Arabien den Koninck Salomo gaf. | |
11Daertoe de schepen Hiram, Ga naar margenoote die gout wt Ophir voerden, brachten seer veel Ga naar margenootf Ga naar margenoot† Hebenhout, ende edel steenen. | |
12Ende de Koninck liet pilaren maken van Hebenhout inden huyse des Heeren, ende inden huyse des Konincx, ende Harpen ende Psalters voor de Sangers: daer en quam niet meer sulcken Hebenhout, het en wert oock niet meer gesien, tot op desen dach. | |
13Ende de Koninck Salomo gaf der Koninghinnen van rijck Arabien, alles wat sy begheerde ende badt, behaluen wat hy haer gaf van hemseluen: ende sy keerde haer, ende tooch weder in haer lant met haren knechten. | |
14Des gouts nu, Ga naar margenoot+ dat Salomo in eenen Iare ghebracht wert, was aen ghewichte, ses hondert, ende sessentsestich centener. | |
15Behaluen wat vanden kremers, ende kooplieden, ende Apotekers, ende van allen Ga naar margenootg† Koninghen, ende vanden Gheweldighen inden landen quam. | |
16Ga naar margenooth Ende de Koninck Salomo liet maken, twee hondert schilden vanden besten goude: ses hondert stucken gouts dede hy tot eenen schilt. | |
17Ende dry hondert Ga naar margenooti† tartschen vanden besten goude, ia dry pont gouts tot eener tartschen: ende de Koninck leydse in het Ga naar margenootk huys vanden woude Libanon. | |
18Ende de Koninck maecte eenen grooten stoel van Ga naar margenootl Elpenbeen, ende ouertooch hem met den edelsten goude. | |
19Ende den stoel hadde ses trappen, Ga naar margenoot+ ende het hooft aen den stoel was achter ront, ende daer waren lenen op beyde zijden om het ghesitsel, ende twee leeuwen stonden aen de lenen. | |
C.20Ende twaelf leeuwen stonden op de ses trappen op beyde zijden, sulcx en is noyt ghemaeckt in gheenen Koninckrijcken. | |
21Alle drinckvaten des Konincx Salomo waren gulden, ende alle vaten inden huyse vanden woude Libanon, waren oock louter gout: Ga naar margenootm want des siluers achtemen ten tijden Salomo niets. | |
22Ga naar margenootn Want het Zeeschip des Konincx, dat op de Zee met den schepe Hiram voer, quam in dry Iaren eenmael, ende bracht gout, siluer, Elpenbeen, simnen, ende pauwen. | |
23Ga naar margenooto Also wert de Koninc Salomo grooter, met rijcdom ende wijsheyt, dan alle Koningen op Aerden. | |
24Ende de gantsche werelt begheerde Salomo te sien, dat sy de wijsheyt hoorden, die hem God in zijn herte ghegheuen hadde. | |
25Ende yeghelick bracht hem gheschencken, silueren ende gulden ghereetschap, kleederen ende harnasch, kruyden, peerden, ende muylen Iaerlicx. | |
26Ga naar margenootp Ende Salomo bracht te hoope wagenen ende ruyters, dat hy hadde duysent ende vierhondert waghenen, ende twaelf duysent ruyters: ende lietse in de wagensteden, ende by den Koninc te Ierusalem. | |
27Ende de Koninck maeckte, Ga naar margenoot+ dat des siluers te Ierusalem so vele was, als de steenen, ende des Cederenhouts so vele, als der wilden vijchboomen in de valleyen. | |
28Ende men brachte den Koninck Salomo peerden wt Egypten, ende alderley ware: want de kooplieden des Konincx kochten dese selue ware. | |
29Ende brachtense wt Egypten op: Ga naar margenootq elcken eenen waghen voor ses hondert siluerlinghen, ende een peert voor hondert ende vijftich: also brachtmense oock allen Koninghen der Hethiters, ende den Koninck tot Syrien, door hare hant. |
|