Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

Dat xxxix. Capittel.

1. Uan den Priesters kleederen, hoe die gemaeckt werden. 32. Alle werck des Tabernakels wert voleyndt, ende tot Mose ghebracht.

A.1

ENde ^a van der ^b† gheler zijden, scharlaken ende rosijnroot, maeckten sy ^c† Aaron amptkleederen om te dienen inden

a Exod. 28.a.1.

b† and. blauwe

c† and. amptkleeders om te dienen in het heylichdom, ende maecten Aaron heylighe kleeders als de Heere etcet.

[fol. 33r]

Heylichdom, als de Heere Mose geboden hadde.

2

Ende hy maecte den lijfrock van goude, gheler zijden, scharlaken, rozijnroot, ende witter getwernder zijden.

3

Ende sloech het gout, ende sneet het tot drayen, dat men het konstlic wercken konde, onder de ghele zijden, scharlaken, rozijnroot, ende witte zijde.

4

Ende maecte dat men den lijrock op beyden ^d† schouderen te samen voechde, ⁺ ende aen beyden zijden, te samen bonde.

d† Anders, zijden aen den soomen tesamen vatede, Het konstich werc synes boortbelegs, [of boortlijste] was wt hem na der seluer etcet.

+ Lijfrock.

5

Ende zijn gordel was na derseluen konst ende werck, van goude, gheler zijden, scharlaken, rozijnroot, ende witter ghetwernder zijden, als de Heere Mose gheboden hadde.

6

Ende sy maecten twee Onix steenen rontom gheuaet met goude, gegrauen door de steensnijder, met den namen der kinderen Israels.

7

Ende hechtedese op de schouderen des lijfrocx, dat het steenen zijn, ter gedachtenisse der kinderen Israels, als de Heere Mose geboden hadde.

8

Ende sy maecten den borstlap, ⁺ na der konst ende werc des lijfrocx van goude, geler zijden, scharlaken, rozijnroot, ende witter ghetwernder zijden.

+ Borstlap.

9

Dat hy vyercant ende tweeuoudich was, een hant lanck ende breet.

B.10

Ende vulden hem met vier rijen van steenen: de eerste rije was, een Sarder, Tapaser, ende Smaragde.

11

De ander, een Rubin, Saphyr ende Demant.

12

De derde, een Lyncurer, Achat ende Amethiste.

13

De vierde, een Turkoys, Onix ende Iaspis, rontomme geuaet met goude in allen rijen.

14

Ende de steenen stonden na den twaelf namen der kinderen Israels, gegrauen door de steensnijder, een yegelic zijns naems, na den twaelf stammen.

15

Ende sy maeckten aen den borstlap ketenen, met twee eynden van louteren goude.

16

Ende twee gulden spanghen, ende twee gulden ringhen, ende hechteden de twee ringen op de twee hoecken des borstlaps.

17

Ende de twee gulden ketenen togen sy in de twee ringhen op de hoecken des borstlaps.

18

Nu de twee eynden der ketenen maecten sy aen de twee spanghen, ende hectedense op de hoecken des lijfrocks, teghen malcanderen ouer.

19

Ende maeckten twee ander gulden ringhen, ende hechtendese aen de twee ander hoecken des borstlaps, aen synen rande, dat hy hen fijn schictede op den lijfrock.

C.20

Ende maecten twee ander gulden ringen, die maeckten sy op de twee hoecken beneden aen den lijfrock teghen malcanderen ouer, daer den lijfrock onder te samen gaet.

21

Dat den borstlap met synen ringen, aen de ringen des lijfrocx geknoopt worde, met eenen gelen snoere, dat hy op den lijfrock vast sate, ende van den lijfrock niet los worde, als de Heere Mose gheboden hadde.

22

^e Ende hy maecte den zijden rock totten ^f† lijfrocke, ⁺ ghewracht, gantsch van gheler zijden.

e Exodi 28.d.31

f† Anders, het wijt hemdde

+ Sijdenrock.

23

Ende zijn hol midden bouen in, ende eenen boort rontom het hol ^g† gesoomt, dat hy niet verscheure.

g† Anders, als bouen aen eenen pantsier dat etcet.

24

Ende sy maeckten aen syne soomen granaetappelen, van geler zijden, scharlaken, rozijnroot, ende witter ghetwernder zijden.

25

Ende maecten schellekens van louteren goude, die maeckten sy tusschen de granaetappelen, rontom henen aen den soome des lijfrocks.

26

Telcken een granaetappel ende een schelleken rontom, aen den soome, daerin te dienen, als de Heere Mose gheboden hadde.

27

^h Ende maecten oock den enghen rock, ⁺ van witter zijden, ghewracht, Aaron ende synen sonen.

h Exodi 28.d.34

+ Enghenrock.

28

Ende den hoet van witter zijden, ende de schoone huyuen van witter zijden, ende neder kleederen van witten ghetwernden lijnwaet.

29

Ende den ghestickten gordel van witter ghetwernder zijden, geler zijden, scharlaken, rozijnroot, als de Heere Mose gheboden hadde. ⁺

+ Voorhooftspancksel.

D.30

ⁱ Sy maecten ooc het voorhooft spancksel, namelic, de heylige ^k† kroone, van louteren goude, ende groeuen daer schriften in: De heylicheit des Heeren.

i Exodi 28.d.36

k† Anders, aen de heylige kroone.

31

Ende bonden een gheel snoer daer aen, dat sy aen den hoet van bouen henen ghehecht worde, als de Heere Mose gheboden hadde.

32

Also wert volbracht het gantsche werc der wooninge der hutten des ^l Bescheyts, ⁺ ende de kinderen Israels deden al wat de Heere Mose geboden hadde.

l Of, Stifts,

+ Nu is het gantsche werck der wooninge voleyndt.

33

Ende brachten de wooninghe tot Mose, de hutte, ende alle hare ^m† vaten, rincxkens, berderen, rijchelen, pilaerstijlen, voeten.

m† Anders, tuych, ghereetschap,

34

Het decksel van rootachtigen ramsvellen, het decksel van dassenvellen, ende den voorhanck.

35

De Arcke des Getuygenisses met haren hantboomen, den Ghenadenstoel,

36

De tafel, ende alle haer ⁿ gereetschap, ende de thoonbrooden.

n Dat is, al haer toebehoorte,

37

Den kandelaer met den lampen toebereyt ende alle syne ^o† ghereetschap, ende olye te lichten.

o† And. tuych,

38

Den schoonen gulden Altaer, ende de salue, ende goet reuckwerc, het laken in de deure der hutten.

39

Den ^p metalen Altaer, ende synen metalen ^q rooster, met syne hantboomen, ende alle syne ghereedtschap, het handtuat met synen voeten.

p Of, coper

q schrenckwerck, of tralywerck.

E.40

Den omhanck des voorhofs, met synen pilaerstijlen ende voeten, het laken inde poorte des voorhofs, met synen seelen, ende naghelen, ende alle syne ghereedtschap, ten dienste der wooninghe der hutten des ^r Bescheyts.

r Of, Stifts.

41

De Amptkleederen des Priesters Aarons, te dienen int Heylichdom, ende de kleederen zijnder sonen, dat sy Priesterampt deden.

42

Alle dinck als de Heere Mose geboden hadde, deden de kinderen Israels aen allen desen dienste.

43

Ende Mose sach aen al dit werc, dat sy gemaect hadden, als de Heere geboden hadde, ende segendese.