Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd1. Uan den brantoffer ende syner toebehoorte, 9. van den voorhoue der wooninge, 20. van der olie ende lampen. | |
A.1ENde salt eenen Ga naar margenoota Altaer maken van vueren houte Ga naar margenoot+ vijf ellen lanck ende breedt, dat hy gelijck viercantich zy, ende drye ellen hooch. | |
2Ga naar margenootb Hoornen saltu aen zijn vier hoecken maken, Ga naar margenootc† ende salten met Ga naar margenootd coper ouertrecken. | |
3Maect oock asch potten, schoeffelen, beckens, crauwelen, kolepannen: alle zijn ghereetschappe saltu van metael maken. | |
4Du salt oock een metalen Ga naar margenoote traliewerck maken, als een nette, ende vier metalen ringen aen zijn vier hoecken. | |
5Du saltse van beneden op, om den Altaer henen maken, dat het traliewerck reycke tot midden aenden Altaer. | |
6Ende salt oock handtboomen maken tot den Altaer, van vueren houte met Ga naar margenootf† coper ouertogen. | |
7Ende salt de hantboomen inde ringen steken, dat de handtboomen zijn aen beyden zijden des Altaers, daermen hem mede draghen kan. | |
[Folio 28v]
| |
8Ende salten also van berderen maken, Ga naar margenoot+ dat hy inwendich hol zy, als dy op den berghe ghewesen is. | |
9Du salt oock der wooninghe eenen Ga naar margenootg hof maken, eenen omhanck van witter ghetweernders Ga naar margenooth† zijden: op eender zijden, hondert ellen lanck teghent Suyden. | |
B.10Ende twintich pilaernen, op twintich eerinnen voeten, ende hare knoopen met haren reepen van siluer. | |
11Also oock tegent Noorden, sal zijn eenen omhanck, hondert ellen lanck, twintich pilaren op twintich Ga naar margenoot* eerin voeten, ende haer knoopen met haren reepen van siluer. | |
12Nu, teghent Westen, sal de breydde des hofs hebben eenen ommehanck, vijftich ellen lanck, thien pilaren op thien voeten. | |
13Ende tegent Oosten sal de breydde des hofs hebben, vijftich ellen. | |
14Also dat den omhanck hebbe op eener zijden, vijfthien ellen, daer toe drye pilaren op dryen voeten. | |
15Ende noch eenmael vijfthien ellen, op der anderen zijden, daer toe drye pilaren op dry voeten. | |
16Nu, in der poorte des hofs, sal een laken zijn, twintich ellen breedt, ghesticket van Ga naar margenooti‡ gheler zijden, scharlaken, rosijnroodt, ende witter ghetweernder Ga naar margenootk† zijden: daer toe vier pilaren op haren vier voeten. | |
17Alle pilaren rontom den hof, sullen silueren reepen ende silueren knoopen, ende eerine voeten hebben. | |
18Ende de lengde des hofs, sal hondert ellen zijn, de breydde vijftich ellen, Ga naar margenoot+ de hoochde vijf ellen, van witter ghetweernder zijden, ende syne voeten sullen eerine zijn. | |
19Oock alle het Ga naar margenootl‡ ghereetschap der wooninghe tot allerley ampt, ende alle syne naghelen, ende alle naghelen des hofs, sullen eerine zijn. | |
C.20Ga naar margenootm Ghebiet den kinderen Israel, dat sy tot dy brengen de aller reynste louterste olie, van olyboomen ghestooten om te lichten, diemen alletijt in de lampen giete. | |
21In der hutten des Ga naar margenootn‡ bescheydts, buyten den voorhanghe, die voor der Ghetuyghenisse hanghet: ende Aaron ende syne sonen, sullense toerichten, beyde des morghens ende des auondts voor den Heere: dat sal v een eewige wijse zijn, op uwe nacomelinghen, onder den kinderen Israel. |
|