Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd1. Uertellinghe der Uorsten, die van Esau gekomen zijn, 6. afftoch Esau van synen broeder, ende oorsake desseluen, 8. plaetse ende nakomelinghen Esau des vaders der Edomiters, met tsamen der seluen wooningen. | |
2Esau nam wijuen van den dochteren Canaan, Ga naar margenoota Ada de dochter Elon des Hethiters, ende Ahalibama de dochter des Ana, Ga naar margenootb† het kinds kint Zibeons des Heuiters. | |
5Ahalibama baerde Iehus, Iaelam ende Korah: dat zijn Esaus kinderen, die hem gheboren zijn, in den lande Canaan. | |
6Ende Esau nam syne wijuen, sonen ende dochteren, alle zielen synes huises, syne haue, ende alle het vee, met allen goeden die hy in den lande Canaan verworuen hadde, ende tooch in een lant, van synen broeder Iacob. | |
7Ga naar margenoote Want haer haue was te groot, dat sy niet en konden by malcanderen woonen: ende het lant daer sy vreemdelinghen inne waren, kondese niet verdragen Ga naar margenootf† van grooter veelheydt haers vees. | |
9Ga naar margenooth Dit is het gheslachte Esau, van dien de Edomiters komen, op den gheberchte Seyr: | |
B.10Ende also heeten de kinderen Esau, Ga naar margenoot+ Eliphas de sone Ada, Esaus wijf: Reguel de sone Basmath, Esaus wijf. | |
11Eliphas soons waren dese, Theman, Omar, Zepho, Gaetham ende Kenas. | |
12Ga naar margenooti Ende Thimna was een bywijf: Eliphas Esaus sone, die baerde hem Amalek: dat zijn de kinderen van Ada Esaus wijf. | |
13De kinderen Reguel zijn dese, Nahath, Serah, Samma, Misa: dat zijn de kinderen van Basmath Esaus wijf. | |
14De kinderen Ahalibama Esaus wijf, der dochter des Ana, Ga naar margenootk† het kinds kint Zibeons, zijn dese, die sy Esau baerde: Iehus, Iaelam ende Korah. | |
15Dat zijn de Vorsten onder den kinderen Esau: de kinderen Eliphas des eersten soons Esau, waren dese: De Vorst Theman, de Vorst Omar, de Vorst Zepho, de Vorst Kenas. | |
16De Vorst Korah, de Vorst Gaetham, de Vorste Amalek: dat zijn de Vorsten van Eliphas, in den lande Edom, ende zijn de kinderen van der Ada. | |
17Ende dit zijn de kinderen Reguel Esaus sone: De Vorst Nahath, de Vorst Serah, de Vorste Samina, de Vorst Misa: dit zijn de Vorsten van Reguel, in den lande der Edomiten, ende zijn kinderen van der Basmath Esaus wijf. | |
18Dit zijn de kinderen Ahalibama Esaus wijf: De Vorst Iehus, de Vorst Iaelam, de Vorst Korah: dat zijn de Vorsten van Ahalibama der dochter des Ana Esaus wijf. | |
C.20Ga naar margenootl De kinderen van Seir des Horiten, die in den lande woonden, zijn dese: Lothan, Sobal, Zibeon Ana, | |
21Dison, Eser ende Disan: Dat zijn de Vorsten der Horiten, alle kinderen des Seir in den lande Edom. | |
22Ende de kinderen Lothans waren dese: Hori ende Heman: Ga naar margenootm ende Lothans suster hiet Thimna. | |
23De kinderen van Sobal waren dese: Alwan, Manahath, Ebal, Sepho ende Onam. | |
24De kinderen van Zibeon waren: Aia ende Ana: Ga naar margenootn dat is de Ana, die in der woestijne muyl peerden vant, doe hy synes Vaders Zibeons esels hoedde. | |
25De kinderen Ana waren: Dison ende Ahalibama, dat is de dochter Ana. | |
[Folio 13v]
| |
26De kinderen van Dison waren: Hemdan, Esban, Iethran ende Charan. | |
27De kinderen Ezer waren: Bilhan, Sawan ende Akan. | |
28De kinderen Disan waren: Vz ende Aran. | |
29Dit zijn de Vorsten der Horiten: De Vorst Lothan, de Vorst Sobal, de Vorst Zibeon, de Vorst Ana. | |
D.30De Vorst Dison, de Vorst Ezer, de Vorst Disan: dat zijn de Vorsten der Horiten, Ga naar margenooto† die geregeert hebben inden lande Seir. | |
31De Koningen die in den lande Edom gheregeert hebben, Ga naar margenoot+ eer dan de kinderen Israel Koninghen hadden, zijn dese: | |
32Bela was Koninc in Edom: een sone Beor, ende zijn stadt hiet Dinhaba. | |
33Ende doe Bela sterf, wert Koninc in zijn stede, Iobab een sone Serah van Ga naar margenootp† Badzra: | |
34Doe Iobab sterf, werdt in zijn stede koninck Husam, wt der Themaniter lant. | |
35Doe Husam sterf, wert Koninc in zijn stede, Hadad een sone Bedad, die de Midianiters sloech op der Moabiteren velde: ende syne stadt hiet Awith. | |
36Doe Hadad sterf, regeerde Samla van Masreck. | |
37Doe Samla sterf, wert in zijn stede Koninck Saul van Rehoboth, aen den water. | |
38Doe Saul sterf, werdt in zijn stede Koninck BaalHanan, een sone Achbor. | |
39Doe BaalHanan Achbors sone sterf, werdt in zijn stede Koninc Hadar, ende syne stadt hiet Pagu, ende zijn wijf hiet Mehetabeel, een dochter Matred, die Mehasabs dochter was. | |
E.40Ga naar margenootq Also heeten de Vorsten van Esau in haren gheslachten, orden ende namen: De Vorst Thimna, de Vorst Alwa, de Vorst Ietheth, | |
41De Vorst Ahalibama, de Vorst Ela, de Vorst Pinon, | |
42De Vorst Knas, de Vorst Theman, de Vorst Mibzar, | |
43De Vorst Magdiel, de Vorst Iram: dat zijn de Vorsten in Edom, als sy ghewoont hebben Ga naar margenoott† in haren erflande: ende Esau is de vader der Edomiteren. |
|