De Denker. Deel 11 (1773)
(1774)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
De Denker.
| |
[pagina 2]
| |
beeven; nu verheugen zy zich, dat gy ten einde zyt. Ydele inbeelding! dwaaze vreugde! Moest dan dit tydstip eener derde Eeuwe voor ons rampzalig zyn, om dat de twee voorige Eeuwen dat jaar zo treurig gezien hebben? Welke verbindtenis was 'er dan tusschen deeze jaaren? Is twee en zeven een boos cyffertal, als het eerste agter het laatste staat? Wie heeft ons ooit zo kundig gemaakt? Wat beefde men voor eene zaak, die verborgen was, omtrent welke de Voorzienigheid niets bepaald hadt. Ik voor my, zo gerust zag ik dat jaar naderen als het tegenwoordige, geen kwaad vreezende uit een jaartal, waar voor dwaaze menschen, door ydele verbeelding gedree ven, sidderden. Treurige herinnering! Het tweënzeventigste jaar der XVI. Eeuwe was door den berugten Moord, zeven dagen lang onder de Hugenooten te Parys gepleegd, voor onze Geloofsgenooten, in een nabuurig Ryk, allerongelukkigst. Onze voorouders namen met traanen en beklag deel in dien rouw. Vermakelyk Haarlem, gy ondergingt ten dien tyde eene harde belegering, waarop gy, ter overgave eindelyk gedwongen, een bloedbad binnen en buiten uwe muuren aanschouwen moest. Don Frederik deedt vyf beuls met hunne knegten zich, dag aan dag, afslooven aan 't ombrengen van een menigte uwer Burgeren, werpende daarenboven driehonderd elendigen, by paaren, rug aan rug gebonden, in den mond der Haarlemmer Meere, om 't leeven, gespaard in het vuur der belegering, door 't water te verliezen; lieden die niet anders gedaan hadden, dan zich moedig gekweeten tegen de overheersching eener Dwingelandye. Aan den anderen kant viel 'er in dat zelfde jaar een grooter zaak voor, eene zaak, die tegen deeze laatste smerten rykelyk kon opweegen, ik doel op onze Vaderlandsche Vryheid door de verovering van den Briel: eene gebeurtenis, zo verwonderlyk, dat wy u niet konden vergeeten. 't Stondt ons, dagten wy, niet vry u onaangeroerd voorby te laaten slippen. Wy vereerden u met onze dankbaare nagedagtenis, of liever, | |
[pagina 3]
| |
wy spoorden zeer aanmerkelyke byzonderheden, door de Voorzienigheid daarin verspreid, doch meest over het hoofd gezien, opzettelyk naGa naar voetnoot(*), om eene proef te hebben, dat dat jaar meer door zegeningen dan door oordeelen beroemd geworden is. Treurige herinnering! Het tweeënzeventigste Jaar der XVII. Eeuw gaf aan ons Vaderland eenen geweldigen schok, door de vereenigde magt der twee grootste Koningen van Europa. Ten lande alleen scheurde men drie schoone Provintien van de zeven af, in éénen zomer. In het hart des Lands was de vyand doorgedrongen. Niet verre van onze Stad gingen de Wae penkreeten alomme op. Duizenden van vlugtende Landlieden wierden hier geborgen. Dan even schielyk werdt ons geprangd Vaderland door de kloeke hand van Willem den III. gered. En was dan de vermeestering van Lodewyk den XIV. roemrugtiger dan de verlossing, door deezen Prins van Oranje aangebragt? Wat heeft toch het groot bedryf van deezen Franschen Vorst meer ontsierd dan het wegwyken uit een Land, dat te winnen in zulke omstandigheden, voor hem een beuzeling geweest moest zyn? Hier aanbidde ik het bestel der Voorzienigheid, welke de stoutste aanslagen der magtigste Monarchen zo dikwils op 't punt, dat ze schynen te zullen gelukken, verydeld. Daar dan deeze tweënzeventigste jaaren der XVI. en XVII. Eeuwe doorluchtiger zegeningen dan oordeelen hebben aangevoerd, was 'er derhalven reden om te dugten, dat dit tydstip der XVIII. voor ons noodlottig zoude worden? Welke begocheling heeft dan eeeige bygeloovige menschen aangegreepen? Tweenënzeventigste Jaar onzer Eeuwe! gy zyt gedenkwaardig voor veelen, misschien noodlottig voor anderen, doch niet voor ons geweest. Laat ik in deezen stillen avond herdenken, wat de Gedenkschriften van u zullen nalaaten aan de weetgierige Nakomelingen | |
[pagina 4]
| |
Pas waren de eerste dagen van het jaar aangelicht, of treurige nieuwigheden overstroomden het Koningryk van Denemarken, verbaasden geheel Europa. Koningen roepen geen Onderdaanen, veel min Vreemden om tusschen hen en hunne Staatsdienaars beslissende Regters te zyn. Zullen wy dan onderneemen de eerste bron deezer gebeurtenis optedelven, en vonnis te spreeken tusschen den Vorst en zyne veroordeelde Graaven? 'er is veel van hunne misdaaden gezegd, veel van hen geschreeven; maar nog het een nog het ander zyn voldoende stukken om het pleit te wyzen. Wagten wy slegts eene halve Eeuw, en men zal de waarheid hooren open leggen: nu moet ze bedekt blyven. Hoedanig ook die dingen zyn; wat zyt gy Koninglyke rust! die zo schielyk wordt gestoord. Wat zyt gy jonge Vorsten, die pas aan het roer der Regeering gezeeten, het hoofd van uwe eerste Dienaars ziet ter neêr vallen! - Wat is, ô! Brandt en Struense, de heerlykheid der waereld, de hoogheld van Staat, het genoegen van te arbeiden in de regeering, waar in het leeven zo kort en verdrietig, de dood zo zuur valt? Beter ware het voor den eersten geweest op een stil Landgoed bouwende Akkerlieden bevelen te geeven; beter voor den tweeden de treurige ziekbedden te bezoeken, en de wonden der elendigen te verbinden, gelyk hy met zo veel roems in de Londensche Hospitalen gedaan heeft, dan aantevangen de wonden van een Koningryk te helpen heelen. Heeft een nabuurig Vorst zo veel belang gehad in deeze treurgeschiedenis, en vat zyn eigen Volk zo weinig als wy, zyn gehouden gedrag in deeze netelige zaak: het omwindt de gebeurde zaak met meer duisternis, het doedt ons andermaal zwygen. Gy allen, gy minderen onder de Volken, die zo dikwils kermt over droevige gevallen in uwe Familien, wat klaagt, wat kermt gy? De grootste, de magtigste der Koningen, de beste der Prinsen lydt hier geene uitzondering. Is zyn genoegen over zyne Broeders evenredig met den luister zyner geboorte, de grootheid van | |
[pagina 5]
| |
zynen rang? Hy ziet zyne Suster, beschuldigd, beschuldigd van ...., van haar ryk verlaaten, ontschuldigd van den eenen, gedoemd van den anderen. Koninglyke Heerlykheid! wat zyt gy veeltyds kort van duur! hoe dikwerf wordt uw glans ontluisterd! Een goede naam is voor u zo wel als voor den kleensten Onderdaan beter dan goede olie! Wat baat het, of de Onderdaanen naar inwendige rust des Ryks haaken, terwyl de Hoofden, tuk op heerschappy, den Koning den voet dwars zetten? De jongste Vorst van Zweeden, in grootheid van moed en schranderheid van geest, groote oude Koningen gelyk, droeg eenigen tyd het harrewarren der Rykstanden, zag met innerlyke smert het nadeel zyns Volks daar uitspruiten, en daarop aangedaan met gevoelens van Koninglyken pligt, onderneemt hy eene verandering, die zyn Vader, hadt hem de moed volgestaan, voortgebragt zou hebben, en deezen Zoon byna de gevangenis dreigde. Gelukkig jaar der XVIII. Eeuwe! pryswaardige onderneeming van een jongen Held, die zich den bloei des Volks ten doele stelt. Het Land plukt reeds voor den Herfst de vrugten van zulk eene Koninglyke daad. Voor wien ook het tweeënzeventigste jaar deezer Eeuwe gedenkwaardig blyft, voor Polen zal het zodanig blyven. Moest 'er eenmaal, gy Dissidenten! een einde aan uwe rampen komen? was het nu de tyd uwe zo fel gudsende stroomen van burgerbloed te stuiten? verlangdet gy minderen ontslagen te zyn van de slaverny der grilzieke Magnaaten, zo veele jaaren tegen uwen wil en dank op uwen halze gesmeeten; uwe goude Eeuw is nu aangelicht: gy gaat over tot de genieting van vreede en vryheid, onder de zagte beheersching van eenen Keizer, die in wysheid van bestier en zugt voor zyn Volk de groote uitgevoerde Daaden eener Czarin van Rusland evenaart; onder de leenige heeschappy eener Vrouwe, over welker gaaven en voorspoed Koningen jaloersch zyn. Arm overschot van een oud Ryk, dat, genoot het eene ongestoorde eendragt, honderd duizenden van | |
[pagina 6]
| |
Turken noch zo ligtlyk verslaan zou, als het eertyds onder Sobietsky deedt, maar nu tot eigen ondergang, die besneedenen, zo ongeraden tot hulp geroepen hebt! Ondankbaarheid, opstand, wrevel en dergelyke schanden worden dikwils vroeg betaald gezet. De beste der Koningen was u niet goed genoeg. De bedekt aanhitzende Stem van vreemde roervinken, die u nu in de pekel laaten zitten, bekoorde u meer dan het zagt gebiedend woord van uwen braaven Koning! Ongelukkig overschot eens ouden Ryks! noch ongelukkiger, om dat gy, in weerwil van alle deeze gebeurtenissen, die gy rampzalig noemt, noch blyft wankelen, en weinig u beraadt om door vereenigde poogingen u op vasten voet te zetten. Welke zegeningen of welke onheilen zullen deeze Lotgevallen onzen Vaderlande aanvoeren? - Al te vroegtydige vraag! de oplossing moet noch agterblyven. De ondervinding der Eeuwen heeft zo vaak geleerd, dat vrolyke uitzigten daarna voor ons droevig, dat droevige daarna vrolyk geworden zyn. Wie voorziet het beste of het slegste in de regeering der waereld? Niets verzekert ons byna meer, dat 'er eene Voorzienigheid is, en dat deeze regeert, dan de lotgevallen der Koningryken. Het is dan veiligst op deeze alleen zich te verlaaten, en den Hemel te smeeken, dat uit alle duisternis het licht gebooren werde voor ons, voor andere Volken der waereld. 't Wordt tyd, daar wy juist by de beschouwinge van dit stuk tot ons Vaderland gebragt zyn, ook eens te letten, wat wy van het tweeënzeventigste jaar der XVIII. Eeuwe zeggen moeten. Moet ik zeggen, dat ons het aangenaame overdenkingen, onder eenige weinige treurigen, van buiten geleverd heeft? Het einde eener jammerlyke Pest, waarvoor wy beefden, zelfs toen 's Lands Vaders de nodigste voorzienigheid daar tegen namen. - Een hervat Vreede's Congres tusschen de Russen en de Turken. - Eene agtergebleeven vreedebreuk over de Eilanden Falkland, en | |
[pagina 7]
| |
wat al niet meer, doen ons uitroepen: jaar van tweeenzeventig! nimmer zult gy in onze Gedenkschriften gebrandmerkt staan. Dan welke rampen, welke voordeelen hebt Gy ons byzonder gebaard? - Rampen zyn 'er; maar welk Volk der waereld is ooit geheel en al van alle smerten vry? Naauwlyks kan ik u zien, daar ge met een aangenaam dekkleed door de uitblinkende zegeningen overspreid zyt. De Dankbaarheid aan den hoogen God, die dit jaar zo gedenkwaardig gemaakt heeft door veelerlei aanmerkelyke gunsten, duldt niet, dat ik op het mindere lette, en het grootere vergeete. U heb ik dan ten einde gebragt onder eenen hartelyken lof aan Hem, die onder andere voorspoed, u gedenkwaardig gemaakt heeft door eene overvloedige Walvisch- en Haring vangst; door eenen allerheerlyksten en boven andere jaaren uitneemend wel uitgevallen oogst; door de geboorte van eenen Erfprins van Oranje, en door de bewaaring van het Noordelyk Deel onzes Lands tegen de inbreuk der Zee, of moet ik de beveiliging der andere Provintien tegen het geweld der Rivieren hier niet bydoen? Welk een onuitspreekelyk genoegen geeft my deeze betamelyke overdenking? Gaat voorby gy jaaren van zegeningen; komt aan andere tyden van Goddelyke Barmhartigheden! De eene Zegen werde agtervolgd van den anderen; indien maar de waereld u leert waardeeren, en op eene behoorlyke wyze aanleggen! Vergeet, vergeet nooit myne ziel de u verleende dagen van lieflyke rust. Derzelver herdenking verzoete de volgende smerten. Zy leere u de kortheid van tydelyke geneugten: tyden zyn voorby, maar derzelver zegeningen duuren. Laat ik den tyd, een der verwonderlykste en nuttigste schoon minst gewaardeerde dingen, als een eigen geschenk des Hemels, hoog agten: laat ik in denzelven de wonderbaare regeering Gods, in welke geene weinige verborgen diepten geweest zyn, en noch zich vertoonen, met oplettendheid en verbaazing aanschouwen: laat ik hem dagelyksche offerhanden van mynen lof en gehoorzaam- | |
[pagina 8]
| |
heid eerbiedig en geloovig toebrengen: laat ik dit jaar aanvangen onder eene overdenking, dat het mogelyk 't laatste van myne bezigheden, van myn gewoel, van myne ydelheden, van myn leeven is. Dan wat vreeze ik, welk een jaar 'er volge, wat 'er in gebeure; wanneer myn hart, vervuld met de gehoorzaamheid des geloofs, my door het dierbaar Evangelie aangeweezen, meer verlangt dan de waereld my kan geeven, meer gezet is op de toekomende dan de tegenwoordige dingen? In deeze overdenking van de vlugheid des tyds, en de kortheid van 't leeven, in de geruste afwagting van al wat komen mag, in de verzekering dat alles, dien ik mynen Heer, ten mynen beste moet medewerken, treede ik dit jaar in. Anderen hoop ik op dit pad te volgen; anderen bidde ik myne navolgers te zyn: geene jaaren zullen dan rampzalig zyn, geen leeven droevig, geen uiteinde ongelukkig. Het licht is voor den regtvaardigen gezaaid, en vrolykheid voor den opregten van harten.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|