| |
| |
| |
De Denker.
No. 419. Den 7 January 1771.
[Piophilus geeft op den Inhoud eener Stigtelyke Redevoering, op Nieuwjaarsdag gehoord.]
Omnia dat tempus, tempus rapit omnia secum;
Et cursu properans, itque, reditque suo:
Se fugit, & sequitur; renovat, quos destruit, annos;
Ne pereant, menses, qui periere, parit:
Se reparat, perditque sibi, secum omnia perdit;
Quod cum perdiderit cuncta, renata creat:
Hora volat, vocat hora diem, quem trudit in annos,
Quos augens minuit, dum vorat hora diem.
J. de Bisschop.
Het voornaam oogmerk van myn schryven is, de zeden myner Landsgenooten te verbeteren; hen als Menschen en als Kristenen te doen leeren. De volgende Brief kan daar toe dienen. Ik heb daarom denzelven, zo dra ik dien ontving, waardig geoordeeld, hem mynen Leezeren, by den aanvang deezes Jaars, ter ernstige overweeging aan te bieden. Dus luidt hy.
Myn Heer!
Op Nieuwjaarsdag ben ik te Kerk geweest, en heb toen eene Redevoering gehoord, die my zo wel geviel, dat ik t'huis komende derzelver voornaamsten inhoud op het papier bragte. Mogelyk keurt gy dit myn opstel waardig, om het eene plaats in uwe- | |
| |
weekelyksche Blaadtjes te geeven. Is dit zo, en komt het nog tydig, om gedrukt te worden, dan hoop ik het te leezen in het eerste Vertoog voor dit nieuwbegonnen jaar. Het welk weder eene erinnering is, dat de Tyd met eene onverbeeldelyke snelheid voortrolt. In welken wy ons moeten bekwaam maaken, om een gelukkig bestaan in de ontzaggelyke en gedugte Eeuwigheid te vinden. Daar wy allen oneindig belang by hebben. Waar toe de Leeraar zyne Gemeente zogt op te wekken door de volgende bedenkingen. Die my hebben getroffen, en die UE., en, buiten twyffel, aan uwe meeste Leezers gegrond zullen voorkomen, en zeer geschikt tot het oogmerk, waarom zy voorgedraagen werden.
De Leeraar onderzogt, waar aan men hebbe toe te schryven, dat 'er zo weinige veranderingen ten goede bespeurt worden uit de redelykste en beste voorstellen, die ter verbetering van 's menschen daaden gedaan worden. - God, dit stondt by hem vast, was geene oorzaak van eenig kwaad; hy was zynen schepselen geneegen; hy wilde hun heil in tyd en eeuwigheid; hy hadt daarom zynen Zoon in de waereld gezonden; hy riep de menschen dagelyks tot zyne Gemeenschap door zyn Woord en Geest. enz. De schuld moest dan by den mensch zelven gezogt worden, volgens de gedagten van onzen Leeraar. - Hy gaf verscheidene bedenkingen op, en het kwam hem voor, dat de weinige vrugt, die zedelyke voorstellen by de meesten hebben, ten grooten deele, moet toegeschreeven worden aan gebrek van Overdenkingen, door niet behoorlyk by aanhoudenheid zyne gedagten op God en onzen pligt te vestigen, door ons niet steeds voor den geest te brengen het bedrieglyk schoon der ondermaansche zaaken, de losse wisselvalligheid en kortheid des levens en de eindelooze eeuwigheid, waar toe wy ons in den zeer engen en bepaalden omtrek van dit verbaazend snel heenvliegend leven moeten bereiden, en wel op die wyze als Reden en Openbaaring vorderen, om een gelukkig verblyf in dezelve te vinden.
| |
| |
‘Zullen wy’, dus sprak hy om zyn stuk te staaven, ‘zullen wy in eenige zaak wel slaagen, dan moeten wy 'er onze gedagten op vestigen, de moeite die 'er aan vast is overweegen, en overdenken door welke middelen en langs welke wegen wy het best ons bedoeld oogmerk zullen kunnen bereiken. Trouwens weinige menschen zyn zo belangeloos in de waereld, of zy leggen eenig gedeelte van hunnen tyd te koste aan overdenkingen, hoe zy het best, en om het meeste tydelyk voordeel te behaalen hun gedrag zullen inrigten. - Om eerlyk’, dus ging hy voort, ‘om eerlyk door de waereld te komen is dit volstrekt noodig voor de meeste menschen, en in dit opzigt zyn de meesten der stervelingen van den vroegen morgen tot den spaaden avond bezig. Zou men dan zich verbeelden kunnen, dat, daar 'er zo eene aanhoudende overweeging noodig is, om in eenige tydelyke zaak naar wensch te slaagen, men, zonder op zyne eeuwige belangen dikwyls en by aanhoudenheid te letten, dezelve behoorlyk zou kunnen behartigen’? Hy durfde niemand zo dwaas en onkundig houden, dat die gedagten ooit in hem zouden kunnen opkomen. - ‘De waereld’, dus ging hy voort, ‘is de waereld. Zy is vol van verwarring, onrust en verleiding. Het tegenwoordige, zo zyn wy gesteld, doet ons het meeste aan. Onze tydelyke zaaken vorderen somtyds voor eene lange poos onzen geheelen aandagt. Wanneer wy gevolgelyk ons niet dikwerf verledigen, en ons ontdoen van onze tydelyke beslommeringen, om onzen aandagt te vestigen op het toekomende, en welke wegen wy hebben in te slaan om de verzoekingen voor te komen, die ons kunnen aftrekken van onzen pligt, het is niet mogelyk, om de weg te bewandelen, die ons is voorgesteld’. - Hy toonde dit verder, door aantemerken, dat het een zeer moeielyk werk is voor menschen, (die zich van der jeugd af aan niet gewend hebben aan geestelyke zaaken te denken,) om
| |
| |
zich met dergelyke overdenkingen bezig te houden; dat deezen eindelyk byna geheel en al onbekwaam worden, om 'er hunnen aandagt op te vestigen; dat zy, by gevolg, wanneer zy zich daar toe niet verledigen, zich volstrekt buiten staat stellen, om zelfs eenigermaate te bezeffen, wat 'er vereischt wordt, om aan onze betrekking als Menschen en als Kristenen te beantwoorden; dat de sterke togten tot de ongeregtigheid, die denzulken eigen zyn, welken zich aan de ondeugd eenen geruimen tyd gewend hebben, den mensch, in het uitvoeren zyner goede, voorneemens, dwarsboomen, en dat derhalven ten zy deeze menschen dikwerf, by aanhoudenheid en geduurig zich voor den geest brengen de moeite en arbeid, die 'er aan vast is, om hunne zwakheden te onder te brengen, zy telkens overrompeld zullen worden, door het woest gemeen van onstuimige driften, of kwaalyk bestuurde hartstogten, wanneer zy aan hunne zwakste zyde worden aangetast; ja dat deezen, die der ongeregtigheid dienstbaar zyn, niet alleen, maar zelfs de besten onder de stervelingen, wegens de zwakheid onzer natuur, en de veelvuldige verleidingen, die in de waereld zyn, zich bestendig met godsdienstige overdenkingen hebben bezig te houden, om zulke wapenen by de hand te hebben, die noodig zyn, om door den vloed der verwardheid niet weggevoerd te worden, om door de bekoorlykheden der Rykdommen zich de oogen niet te laaten verblinden, noch door de grootschheid des levens zich het verstand te laaten ontsteelen, en door de begeerlykheden des Vleesch zich niet te laaten verleiden, noch zelfs immer toetelaaten, dat de dunste mist het klaarste ligt voor hen verberge en de geringste beuzeling hen aftrekke van hunnen pligt.
De Leeraar stelde hier op eenige overdenkingen voor, waar mede hy wilde, dat wy ons bezig hielden, om bestendig de paden der deugd en geregtigheid te bewandelen, om als Menschen en als Kristenen betaamt te leeven. Dat namelyk de Godsdienst
| |
| |
een punt is van oeindig belang. Dat wy ons steeds hebben te erinneren, wat deeze van ons vordert, of wat wy moeten gelooven, hoopen en betragten, om Gode te behaagen. Dat wy dit in ons geheugen hebben in te drukken en dikwyls ons het zelve voor den geest te brengen; om dat wy de dingen, wanneer wy ons die niet menigwerf en geduurig erinneren, zeer ligt vergeeten, en groot gevaar loopen, dezelve geheel uit het oog te verliezen. Dat wy ons derhalven behooren te verledigen, om op gezette en dikwerf wederkeerende tyden ernstig onzen aandagt op onzen pligt te vestigen, en het oneindig belang, dat wy hebben in deszelfs getrouwe en standvastige betragting.
‘Dikwyls’, dit waren genoegzaam zyne eigene woorden, ‘dikwyls hebbe men zich voor den geest te brengen; Wat is de Schepper goed! uit goedheid bragt hy my in weezen! by het leeven heeft, by my weldaadigheden geschonken! alles spant tot myne verlustiging en vervrolyking te saamen! tugtigde hy my somtyds, het kwam van eenen goeden en teêrhartigen Vader, die zulks ten mynen beste deedt! Dit leven, weet ik, duurt maar voor eene korte poos; ik ben geschikt tot een ander leven! Als ik hier in opregtheid des harten, zoek aan de wyze en goedertierene oogmerken van mynen goeden Maker te beantwoorden, dan zal ik gewisselyk overgevoerd worden in eene plaats, daar geene droefheid, noch eenig verdriet ooit zal gevonden worden, maar daar alles helder, schoon en vol glans zal zyn, daar ik my op eene volmaakte wyze zal verheugen, zonder ooit moede en mat te worden! Van zyne liefde en genegenheid ben ik ten vollen overtuigd! Zyn eigen Zoon heeft hy my ten onderpande gegeeven! Deeze is my ten voorbeelde opgewekt! Deeze heeft het Leven en de Ondterffelykheid aan het ligt gebragt! Deeze wil en zal my, benevens allen, die zyne verschyning hebben lief gehadt, eeuwig gelukkig doen leeven! Wat is de Schepper goed! Wat
| |
| |
ben ik niet aan hem verpligt! Ik zal hem looven, terwyl ik ben! ik zal zynen naam verheerlyken; want het komt hem toe’!
Hier op gaf hy eene verhevene en fraaie beschryving van Godts Almagt, die door geene kragten van buiten kan verhinderd worden, in het uitvoeren zyner oogmerken; van zyne Alomtegenwoordigheid, waar door hy altoos by en rondsom ons is, zelfs in de verborgenste eenzaamheid; van zyne volmaakte Weetenschap, waardoor hy alle onze gedagten, woorden en daaden ten gronde toe doorziet en kent, en van zyne Heilige en Ondeugd-haatende Natuur, waardoor hy onmogelyk eenige gemeenschap kan hebben met de werkers der ongeregtigheid; en drong met allen ernst, om steeds die volmaaktheden te overdenken, als het kragtigste en beste behoedmiddel, om, zo wel in het verborgen, als in het openbaar, de ondeugd te verzaaken, en de deugd standvastig aan te kleeven; en om levendig voor den geest te houden, hoe zuiver wy zyn moeten, om hier des Allerhoogstens gunst wegtedraagen, en namaals zyne heerlykheid te aanschouwen.
Deeze Overdenkingen, meende hy, zullen noodzaakelyk die gedagten in ons verwekken, dat 'er zeer veele oplettenheid noodig is, om alle onregtvaerdigheid, haat, nyd, wraakzucht en alle onreinheid uit onze gemoederen te verbannen, en ons steeds in de betragting van alle ootmoedigheid, zagtmoedigheid, liefde, vriendelykheid, bescheidenheid, maatigheid, kuischheid, eerbaarheid, en alle die deugden te leeven, die Reden en Godsdienst vorderen. - Hy wilde, uit dien hoofde, zo als hy zich uitdrukte, dat wy dikwerf tot onszelven zeiden. ‘Welaan, ik zal overdenken, waar ben ik het zwakste, daar zal ik my wapenen. In die en in die gezelschappen word ik afgetrokken van mynen pligt, die zal ik vermyden. Door zulke en by zulke persoonen word ik aangemoedigd om den beminnelyken weg der deugd te bewandelen, by deezen zal ik my vervoegen. Zul- | |
| |
ke en zulke aanspooringen heb ik dikwyls bevonden voor my van groot vermogen, om niet verleid, maar tot het goede opgewekt te worden, daar van zal ik my bedienen. Ik bevind ondertusschen, dat ik somtyds in weerwil van dit alles overrompeld worde; welaan, ik weet, dat 'er een Magtige boven my is, die my zelfs voor struikelen kan behoeden. Die heeft beloofd, allen die hem aanroepen uit een rein hart, te zullen verhooren; die Magtiger is, dan alle de Verzoekers, voordeezen zal ik my vernederen; ik zal hem om hulp en ondersteuning smeeken, terwyl ik my van alle de middelen en gelegenheden zal bedienen, die mynen goeden Vader, in den weg zyner Voorzienigheid, my laat voorkomen, en geschikt heeft, om myn pad regt te houden, en my te brengnn, of te houden op den weg, die den verstandigen naar boven leidt’.
Hy prees deeze overdenkingen in derzelver gelukkige gevolgen aan, en hieldt zich verzekerd, dat, wilden de menschen zich daar toe dikwerf verledigen, redelyke en bondige voorstellen, liefderyke en gegronde vermaningen, en ernstige en nadrukkelyke bestraffingen, het zy op den Predikstoel, het zy in gemeenzaame verkeering, het zy in openbaar geschrift, dat hier door dezelve alleen van gewenschte uitwerking zyn zullen, en dat men, zonder dat de menschen zich daartoe verledigen, weinig of geene verbetering zal bespeuren, door all' wat 'er aangewend wordt, ter bevordering van deugd en goede zeden onder de slervelingen.
‘Welk een zalig vooruitzigt!’ dus berste hy uit op de overweeging der zalige gevolgen, die uit dagelyksche en ernstige overdenkingen van het gewigt van den Godsdienst en van een vroom en deugdzaam leven noodzakelyk te wagten zyn, indien zyne aanspooringen op zyne Gemeente van een gewenscht uitwerksel waren, ‘welk een zalig vooruitzigt! welk een genoegen zou dit in den deugdlievenden verwekken! Welk een lof op aarde zouden wy dan zyn! Hoe zou dan de Allerhoogste door ons verheerlykt worden! Welk
| |
| |
een spoor en prikkel zouden wy dan voor anderen weezen! Wat al zaligheden!’ - ‘De goede God’, was zyne bede en wensch, waar mede hy zyne aanspraak besloot. ‘De goede God, van, wien alle zegeningen afdaalen, doe ons dat heuchelyk tydstip beleeven! Hy doe ons begrypen, dat dit de beste, de wyste en verstandigste keuze is! dat dit loffelyke, regt verhevene, regt menschelyke en Kristelyke verrigtingen zyn, heilzaam, nuttig en noodzakelyk, om waardiglyk onzer redelyke natuur te leeven!’
Ik ben enz.
My Heer!
H...... den 2 January 1771.
UEds. Ootmoedige Dienaar
PIOPHILUS.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylftra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|