| |
| |
| |
De Denker.
No. 210.
Den 5 January 1767.
[VErhandeling over 't Wenschen in 't Algemeen en 't Nieuwjaarwenschen in 't Byzonder.]
Concipit ulla preces; dictaque pondus habent.
OP den laatsten dag van het nu afgeloopen jaar, was ik eenigermaate in een verdrietigen luim. Laat u dat niet verwonderen, myne waarde Leezers; de Denker, weet gy, is een mensch, en een mensch is niet altyd eveneens gehumeurd. Wat 'er de oorzaak van ware, weet ik zelf zo net
| |
| |
niet, en doet hier ook niets ter zaake. Ik meld het alleen, om dat zulks my aanleiding gegeven heeft om den jongsten Nieuwjaarsdag, op eene byzondere manier door te brengen. Myne verdrietlyke gesteldheid, namelyk, maakte my, des avonds te vooren, wars van de Nieuwjaars complimenten, en deed my den volgenden dag, met eenigen weerzin, te gemoet zien. ‘Met welk een omslag van plegtigheden’, dagt ik, ‘verveelen wy ons zelven en elkanderen! Welk een lastige dag is een Nieuwjaarsdag! Blyft men thuis, men krygt allerlei aanval, ook van zulken die ons niet aangenaam zyn, en die enkel welstaanshalve ons een Compliment komen maaken, daar men niets an heeft. Gaat men uit, dan is 't nog erger; elkeen spreekt ons aan; dezelfde pligtpleeging moet ontelbaare maalen herhaald worden; men dient wel, hoe koud het ook zy, met de hoed in de hand te gaan; men moet zig zo dikwils buigen dat men 't regt op staan of gaan schier verleeren zou; en wie weet wat men ons zegt? wie weet of men ons niet vloekt, in plaats van zegent? want niemant kan 't verstaan, zo als veelen diergelyke Complimenten maaken. Wat zwieren ook de Koetsen heen en weder op de straat, op zulk een dag! Men kan hooren noch zien; men weet zig niet te bergen; men wordt byna overreeden. Was 't hier te Amsterdam, gelyk op de meeste andere Plaatsen onzes Vaderlands Kerktyd op eenen Nieuwjaarsdag; men kon in de Kerk met genoegen en nut nog eenige uuren slyten. Maar hoe zal ik toch nu dien dag van morgen doorbrengen, zonder my zelf elendig te verveelen’? Zo zittentende te peinzen viel my, na 't over verscheiden boegen gewend te hebben, een ontwerp in, 't welk ik ter uitvoeringe heb gebragt. Ik nam voor 's morgens by tyds uittegaan, en my te begeeven op eene plaats daar ik alles wat op straat omging hooren en zien konde, zonder gezien te konnen worden. Hier toe heb ik eene by uitsteekendheid goede gelegenheid aangetroffen; en dit zy mynen Leezeren genoeg. Men heeft myne schuilplaats niet ontdekt, en ik agt het niet noodig die zelf bekend te maaken: want veelligt zal ik 'er my wel eens meer van bedienen.
Wel geslaapen, en myne gewoone weltevredenheid weder bekomen hebbende, begaf ik my naar de plaats die ik
| |
| |
my had voorgesteld: want ik had nu lust om myn voorgenomen besluit te volvoeren, schoon de reden ophield, die 'er my toe gebragt had. Ik zag hier, en hoorde ook somtyds, veele Luiden elkanderen Nieuwjaar wenschen. Ik zag vrienden en bekenden van veelerlei rang, van meer en minder aanzien, Ouden en Jongen, Ryken en Armen, ider op zyne manier, elkanderen ontmoeten, naar elkanderen to komen, elkanderen by de hand vatten en feliciteeren 't Was gantsch niet onaangenaam de verschillende houdingen en gebaarden der menschen, in die actie optemerken. Ik zag dat sommigen met de schoonste houding van de weereld elkander naderden, elkander met de uiterste beleesdheid complimenteerden, en eene zeer gevallige gepastheid hadden in hunne buigingen. Daar was inderdaad iets bekoorlyks in zulk een gezigt, ik had byna gezeid, iets groots, iets treffelyks. Dan zag ik, integendeel, de armhertigste Complimentmaakers van de weereld; ik zag 'er die zo styf waren als een hout, die een paal scheenen te hebben ingeslikt, en wier ligchaamen zig vertoonden als volstrekt onbuigbaar, konnende alleen wat minder of meer regt of schuin gesteld worden. Daar waren 'er ook veelen, wier Complimenten veel beter zouden geweest zyn, indien ze wat minder mooi geweest waren. Men kon zien dat de zulken 't wonderlyk fraai meenden te maaken, met allerhande fratsen en strykagiën; terwyl ze voor my, in myn schuilhoek, 't allerbelagchelykst figuur maakten. 't Stond grappig hoe eenigen, elkanderen te digt genaderd zynde, met hunne hoofden nevens elkander kwamen, als of de een den ander iets zou inluisteren: terwyl 't ook wel eens gebeurde, dat men elkander met de voorhoofden aantrof en botste. Ook zag ik sommigen, die deerlyk confuus scheenen te wezen, en niet wisten hoe zy zig houden of wat zy zeggen moesten. Gemeene Burgerluiden maakten niet veel franjes: doch van hunne wenschen kon ik 't meest verstaan, die kort waren, doch my welmeenend voorkwamen.
Ik lette, namelyk, inzonderheid op hen gelaat en de houding der menschen, by die gelegenheid, als mede op hunne woorden, zo ver ik die hooren en verstaan kon, met oogmerk om hunne gesteldheden van geest daar uit op te maaken. Trotsheid, Pedantery, Deftigheid en Staatig- | |
| |
heid, Winderigheid, Verlegenheid en Schroom, Nederigheid, Gemeenzaamheid, Vriendlykheid, Hartelykheid, Gulheid, Gemaaktheid, Onverschilligheid en Koelheid zag ik, by beurten, in de Nieuwjaarswenscheren doorstraalen; en niet zelden was 'er, dagt my, een vreemd mengsel in van verscheiden niet wel te samen overeenkomende gesteltenissen. Ik vermeet my niet over elk wel en naar waarheid geöordeeld te hebben; doch heb weinig twyfel of ik heb het ten aanzien van veelen wel getroffen. In 't algemeen bespeurde ik duidelyk genoeg dat de meesten enkel welstaanshalve elkanderen begroetten, dat ze blootlyk Complimenten tegen hunne goede bekenden maakten, om dat het de mode is, en over de meening van hunne heilwenschen weinig of niet dagten. Niettemin bleek in eenigen eene groote Hartelykheid; en 't scheen my toe dat deezen waarlyk meenden 't gene ze zeiden, en inderdaad begeerig waren, dat hunne goede vrienden een gelukkig Nieuwjaar en nog veele volgenden beleeven mogten. Ik zag 'er, die elkander schier, op de straat, om den hals zoude gevloogen hebben, met zulk eene verrukking van vreugde naderden zy elkander en die weêrkeerig, met de tederste uitdrukkingen van genegenheid, met eene ongemaakte vriendlykheid, en regt bevallige gulheid, elkanderen allerlei tydlyke en geestlyke Zegeningen, en somtyds zeker byzonder voordeel of heil of de bevryding van zeker byzonder onheil, toewenschten. Dit was zeer verre het aangenaamste gezigt dat my dien dag te beurt viel; en zulk Nieuwjaarwenschen kwam my zo genoegelyk en beminnelyk voor dat ik, in plaats van den Nieuwjaarsdag te verwenschen, dien liever meermaalen zou hebben zien verschynen, indien men op die wys te wenschen in den smaak kon brengen. 's Avonds thuis gekomen zynde, geraakte ik aan het denken over 't wenschen in 't algemeen, en 't Nieuwjaarwenschen in 't byzonder, 't welk my verder aanleiding gegeven heeft om mynen Leezeren heden de volgende bedenkingen mede te deelen.
Welk een begrip moet men zig maaken van diergelyke heilwenschen als de welleevendheid op den eersten dag van een Nieuwjaar, en by andere gelegenheden, van ons vordert? Zyn het woorden zonder betekenis? Immers, neen; want als men over iemants Persoon Familie, in dit en
| |
| |
veele volgende jaaren, allerlei heil verklaart te wenschen, hebben die woorden eenen zin. Doch verba valent usu ‘de woorden gelden alleen volgens 't gebruik’, en wie bekommert zig over de meening van een Nieuwjaars Compliment, meer dan over den waren zin van andere Complimenten, als van Myn Heer, ik ben uw ootmoedige Dienaar, ik heb de Eer van u te verwelkomen, van u gezondheid te wenschen, van uwe vriendschap te solliciteeren, en van honderd diergelyke fraaije en beleefde gezegden? Niemant verstaat zulks kwalyk; niemant zal onderneemen zyn' ootmoedigen Dienaar om een boodschap te stuuren, noch zig verbeelden dat de man 't inderdaad een Eer rekent zynen Vriend te verwellekomen, gezondheid te wenschen enz. Het is wel zeker dat men zulke Complimenten niet naar de letter der woorden kan aandringen: doch dat ze niets gerekend moeten worden te betekenen, en slegts voor bloote klanken te houden zyn wil by my niet in. Alle zodanige beleefde uitdrukkingen vertoonen Nederigheid, Onderdanigheid, Dienstvaardigheid, Liefde en Toegenegenheid, jegens onze medemenschen. Zy vertoonen, dierhalve, zulke geestgesteldheden en neigingen, ten aanzien van anderen, als in ons behooren plaats te hebben, en in sommige menschen inderdaad gevonden worden; en wanneer wy die uitdrukkingen met eene billyke verzagting, en in eenen redenlyken zin, willen opvatten, wordt 'er door te kennen gegeven dat men gezind is elkanderen te dienen door de Liefde, elkanderen onderdanig te zyn, en door ootmoedigheid de een den ander uitneemender te agten dan zig zelf, of liever als ware hy uitneemender te behandelen. Schoon men niet gewoon zy zulke denkbeelden te hegten aan woorden, die ons zo gemeenzaam zyn geworden; dat wy ze gebruiken zonder dat wy 't zelf weeten, agt ik evenwel dat een verstandig man, en een liefhebbend Christen, 'er de gemelde betekenis zeer gevoegelyk aan geeven kan, vermits hy, 't zy hy zulks doe of niet, inderdaad die gesteldheden ten aanzien van zyne medemenschen, in een meerder of minder maate, bezit.
Doch wat men ook van zulk slag van Complimenten te houden hebbe, Heilwenschen konnen niet als woorden zonder eenigen zin worden aangemerkt. Zulken die het plegtigst en met den deftigsten ernst gedaan worden, schynt
| |
| |
men voor eene soort van gebeden te moeten houden, die een stilzwygend opzigt hebben op den Allerhoogsten, den Geever alles goeds. Anderen, die gemeenzaamer geschieden, over geringer onderwerpen loopen, en meer by wyze van een Compliment gedaan worden, geeven ten minste te kennen dat het den Wenscher aangenaam zyn zal, indien het heil, welk hy eenen anderen toewenscht, denzelven inderdaad te beurt valle. Dit laatste is onafscheidelyk van het denkbeeld van eenen wensch. Het eerste kan men niet wel onderstellen de meening te zyn van alle heilwenschen in den dagelykschen omgang: maar zou het de meening niet wezen of behooren te wezen van eenen Nieuwjaarswensch? Wanneer men elkanderen allerlei heil, welstand, voorspoed, en alle bedenkelyke Zegeningen, geduurende veele Jaaren, met eenen tamelyk grooten omslag van woorden, en met eene plegtige houding toewenscht, begeert men dan niet dat God, van wien alle heil moet nederdaalen, de gewenschte heilgoederen aan zynen evenmensch schenken zal? Indien ja, dan behelst een Nieuwjaarswensch eene soort van bede aan den Allerhoogsten, die wel denzelfden eerbied niet eischt als een regtstreeks Gebed tot God, maar egter een ernstige zaak is, die een gewigtige betekenis heeft. Een Nieuwjaarswensch vertoont, volgens dit begrip, eene duidelyke erkentenis, niet alleen van ons onvermogen, om ons zelven, en om elkanderen, alle begeerlyk goed te bezorgen (iets welk alle wenschen, hoe men ze ook beschouwe klaarblyklyk onderstellen), maar ook dat wy allen geheelenal afhangen van het Opperwezen, dat wy ons geluk uit zyne hand hoopen te ontvangen, en voor anderen zo wel als voor ons zelven heil begeeren van Hem, in wien alle Gelukzaligheid oorsprongklyk berust.
Ik wil egter niet sterk dringen op deeze meening van eenen Nieuwjaarswensch, die veelen van myne Leezers, buiten twyfel, al te ernstig wezen zal. Laat zulk een Wensch meer niet betekenen dan eene Verklaaring dat het ons aangenaam zal zyn, indien anderen 't Nieuwe Jaar, en veele volgenden, gelukkig slyten; dan hebben de woorden, waar van men zig bedient, egter eenen zin, en men behoort elkanderen geen Nieuwjaars-Compliment te maaken, zonder 'er dien zin aan te hegten. Men geeft dan, ten minste, te kennen dat men zig den welvaart zyner medemen- | |
| |
schen aantrekt, dat men eenige begeerte heeft tot hun heil, en liever heeft dat het hun wel dan kwalyk ga: zo dat 'er eene waare Goedgunstigheid in ons behoort gevonden te worden, als wy elkanderen, op eenen Nieuwjaarsdag, of by andere gelegenheden, eenen heilwensch doen. Kwaadaartigheid en Vyandschap, Haat en Wrok worden hier door niet alleen uitgeslooten, maar zelfs Onverschilligheid en Belangeloosheid, in 't gene een' ander' betreft. Die zynen medemensch wat goeds wenscht, moet 'er, ten minste, eenig belang in stellen dat dezelve 't gewenschte goed verkryge of behoude.
Menschen van eene bekrompene geestgesteltenis mogen het ongerymd houden te vorderen, dat alle Nieuwjaarswenschen zulk eenen zin hebben, om dat zy, niemant dan zig zelven, en hunnen byzondere goeden vrienden of bloedverwanten, eenige waare genegenheid toedraagende, ten opzigte van de rest des Menschdoms volstrekt onverschillig zyn. Zulke laage Zielen mogen denken dat men, op dien voet, zyne Zegen wenschen tot weinige Persoonen zou moeten bepaalen, en zig wel wagten van elk dien men kent en in den aanvang van een Nieuwjaar aantreft, te feliciteeren. Maar zy die weeten wat uitgebreide Liefde, wat algemeene Goedwilligheid zy, en zig dat beminnelyk Charakter, eenigzins hebben eigen gemaakt, zullen, vertrouw ik, hier in geene zwaarigheid vinden. Zy die Liefhebbers zyn van het Menschdom; die allen welken nevens hen naar Gods beeld geschapen zyn beminnen, en niet nalaaten zouden dezelven allen gelukkig te maaken, zo 't in hun vermogen was; die hunnen Mede-Christenen, Mede-Vaderlanderen en Medeburgeren, zonder uitzondering, een goed hart toedraagen, en genegen zyn ieder een te helpen en dienst te doen, daar zy konnen, bevonden zig by alle bekwaame gelegenheden, bereid en geschikt om elk die hun voorkomt, met eene opregte en hartelyke meening, heil te wenschen. Zy verklaaren dan door woorden hoe zeer zy hunnen medemenschen het goede gunnen, en zy zouden hetzelfde door daaden toonen, indien zy 'er gelegenheid toe hadden. En schoon zy den eenen mensch boven den anderen beminnen, gelyk natuurlyk en redenlyk is, niemant ondertusschen van hunne Liefde uitgeslooten zynde, konnen zy ook niemant aantreffen in 't begin van een Nieuwjaar, dien zy niet gaarne gelukkig zouden zien.
| |
| |
Ter bevordering en aankweeking van zulke en diergelyke edelmoedige gevoelens, van al wat braaf, voortreffelyk, verheven en schoon is, in de zedenlyke geaartheid eens menschen, zo wel als tot Vermaak en Uitspanning, is myn weeklyks Blaadje geschikt. Ik vat, met den aanvang van dit Nieuwejaar, de pen wederom met eenen nieuwen lust op, my bereidende om, geduurende den loop van het zelve, onder de toelaating der Hemelsche Voorzienigheid, myne geëerde Leezers te vervrolyken, en, zo 't mogelyk is, te verbeteren. Deeze beide oogmerken heb ik my altoos voorgesteld; en thans heb ik met myne Medehelperen en Correspondenten zodanige schikkingen beraamd, dat ik my met reden vleije, hoe zeer de stoffen ook mogen schynen uitgeput te raaken, die einden zo goed of beter dan ooit te zullen bereiken.
H.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|