| |
| |
| |
De Denker.
No. 137.
Den 12. Augustus 1765.
[Het Leven is een Droom. Een Digtstuk. - Regels van eenige Poolsche Edelen, om zette klap in hunne gezelschappen te weeren, en het gebruik, dat wy daar van in eenige gezelschappen zouden kunnen maaken].
Het leven is een droom.
Het Fransch gevolgd.
........ Myn waarde vrind!
Wat is ons leven kleen in waarde!
Die bloem, deez' dag zo teêr bemind,
Ligt morgen mooglyk reeds ter aarde.
't Moet alles zwichten door den tyd:
Niets is 'er dat de magt ontglyd
Van 's noodlots vastgestelde palen;
Alle uwe deugd, alle uwe kunst,
Beweegt den tyd niet, te uwer gunst,
Een' dag met uwe dood te dralen.
| |
| |
Myn blyde dagen zyn geweest
Als golven door den wind gedreven;
Al myn vermaak ontvloog myn' geest,
Geen kragt kon zyne vlucht weêrstreven.
Ik voel reeds hoe 't verkoelde bloed
De Stoïsche zeden in my voed,
Die opstaan zo 'k haar wil betoomen,
't Geen heden is loopt haast ten end',
't Aanstaande is ons gantsch onbekend,
't Voorleden minder dan de droomen.
ô Mensch, zo trots, zo vol van waan!
Tracht uwen zwakken geest te kennen,
Bezie uw krank en broos bestaan,
Wil u tot geen meer trots gewennen.
Uw tyd is kort, en vast bepaald:
De dag als gy ten grave daalt
Ontsluit de poort van 't hof der nachten,
Daar hebben in der dooden bus
Een en het zelfde lot te wachten.
Gy, die u door 't bedrieglyk schoon
Van een vergangbaar goed laat streelen!
Gy, die u zelv' verkiest tot goôn
De schatten, die u 't harte stelen!
Voor wien is 't dat gy die vergaêrt?
Dewyl men op deez' nietige aard'
U als een bloem ziet staan en vellen.
Beween, ô Mensch! uw dwaze pracht:
Zal rykdom, grootheid, staat, of magt,
U in het donker graf verzellen?
| |
| |
Hoe word ons hart door yd'len waan
Niet steeds vermeesterd en bevangen!
Wat smeed men niet een groot bestaan,
In 't oogenblik dat wy erlangen!
Gy helden! gy, wier kloeke hand
't Heeläl bestelt uw boei en band,
Op dat elk op uw' roem moog' staren!
Erïnnert u zo menig' held
Reeds door den tyd ter neêr geveld,
Kunt gy hun glori evenaren?
'k Stel eens dat van uw grootsch bestaan
De wyde waereld zal gewagen,
En dat uw roem zo hoog zal gaan,
Als of u 't lot een kroon deed dragen;
Ofschoon de vrede uwe eer vergroot,
Gy word het offer van de dood:
Men doet iets van uw leven weten;
De snelle tyd, daar 't all' voor bukt,
Heeft haast uw grootheid neêrgerukt;
De mensch is dood, de held vergeten.
Veel groote mannen zyn geweest,
De tyd zal 't aantal verder rekken,
Plaatst u naast hen, door uwen geest,
Zo zal hun schaduw u bedekken;
Maar zo uw blinde razerny,
Voor de Eer, de zucht tot heerschappy
Verkiest, wat poogt ge in 't lot te zoeken?
Een zinnelooze dwingeland
Roemt somtyds op zyn dappre hand,
Terwyl 't heeläl hem zal vervloeken.
| |
| |
Hoe menige eeuwen zyn vergaan
Sints hy, die alles wyslyk baarde,
Aan ieder hooftstof gaf 't bestaan,
En van een' bajerd vormde eene aarde!
De tyd, die alle dingen velt,
Maakt dat het heden heenen snelt,
En plaats moet aan 't aanstaande geven.
De leeftyd, ons door 't lot bereid,
Is slechts een stip van de eeuwigheid;
Een oogenblik te zyn heet leven.
Indien het schepsel ééns zo lang
Bestaan kon in dit tydlyk leven:
Men zou misschien zyn zucht naar rang
Met reên een weinig voedsel geven.
ô Fiere sterveling! uw wensch
Is om een god te zyn, geen mensch;
Gy, levende om in 't stof te woelen,
Gy, die op 't spoedigst' moet vergaan,
En geen bederf kunt tegenstaan,
Gy durft op groote zaken doelen!
Waarom 't geluk gezocht met schroom?
Waarom een' slag van 't lot te vreezen?
De voorspoed is een blyde droom,
Het kwaad een bange, droef van wezen.
Al die verandring in 't heeläl
Is onverschillig, 't is 't geval,
By hem die kennis heeft van 't leven:
Verlies, verdriet, vermaak en min,
Myn leeftyd, voorspoed en gewin,
'k Zie 't Atropos ten prooi gegeven.
| |
| |
ô Schatten! rykdom! tytels! eer!
ô Glori! heerschzucht! groot vermogen!
ô Valsche glans! hoe valt gy neêr!
Gy zyt gelyk een rook vervlogen:
Hy, die naar waarheid u beschouwt,
Weet dat van 't schoon daar ge op vertrouwt,
De schynglans nimmer lang kan duren:
Niets is 'er dat hier zeker gaat;
't Is alles, zelfs de grootste staat,
Het spel van 't lot, in weinige uren.
Laat ons dan zien hoe blind wy zyn,
't Vooröordeel onzer zwakke reden,
All' wat wy zien, hoe groot van schyn,
Is slechts een hoop van kleinigheden.
Zien wy eens van der sterren trans,
Uit Febus tempel, ryk van glans,
Peking, Parys en 't magtig Romen,
De vreeslyke afstand dooft haar pracht;
Het aardryk word een stip geächt;
Waar voor word dan de mensch genomen?
Wy zweven, steeds door waan misleid,
Als tusschen tyd alree' vervlogen,
En de alverslindende eeuwigheid,
Die sterk op ons komt aangetogen.
De nietigheid streelt ons gemoed,
Als Tantalus het valsche goed,
Door onverzaadbren lust gedreven:
Vol van dien droom, die blydschap baart,
Verliezen we ons in 't stof der aard';
Dus is het lot van 's menschen leven.
| |
| |
Ik heb reeds eenigen tyd naar gelegenheid gewenscht om den volgende brief te plaatsen.
Myn Heer DENKER!
IK heb ergens geleezen, dat eenige Poolsche Edellieden wegens het gebrek van Verstand, en Beschaafdheid, 't welk zy allerwegen onder hunne Landsgenooten aantroffen, zig, even als de vrye Metselaars, in één Lighaam saam begeeven hebben, 't welke daar, onder den naam van het genootschap der Philosophen, weekelyksche vergaderingen houdt, en waar in een Voorzitter is aangesteld, die yder Lid, welke Nonsens praat, of niet in staat is, om zyne verwaande stellingen met bondige bewyzen aan te dringen, een klein doosje toewerpt, waar in een penning met het beeltenis van een zotskap beslooten is, met dit opschrift, Videor ne fiam; welke penning de onvoorzigtige snapper verpligt is om te hangen, en zo lang te draagen, tot dat hy zyne wartaal met eenige verstandige aanmerkingen heeft goed gemaakt. Ik was verrukt op 't leezen van deze wyze Instelling, en niets, dunkt my, is noodiger, dan dezelve aanstonds over te neemen en in onze saamenkomsten te volgen. De goede order, de vrede, en het gezond verstand in onze gezelschappen is van zo veel belang, dat men vryelyk zeggen moge, dat het geluk van ons leven daar ten grooten deele van afhangt, en de verbeteringen welke gy, Myn Heer, daar in kunt uitwerken, zullen by alle billyke oordeelaars niet dan van het uiterste belang gerekend worden. Wy leeren alle konsten en Weetenschappen, behalven die, om ons in een Verstandig gezelschap wysselyk te gedraagen; De beschaafdheid, welke men ons in onze jeugd inprent bepaalt zig enkel tot het uitwendige; zig wél te kappen, diep te neigen, ofte buigen, altoos te bedanken zyn de groote regels, om zig bevallig te vertoonen. Een somber stilzwygen, geeuwende laffernyen, verwarde brabbeltaal, of haatelyk kwaadspreeken, moeten,
| |
| |
zo lang de kaarten niet in de handen zyn, de gevolgen van deze beschaafdheid wezen. De uiterlyke vertooning van welleevenheid zelve is dikwils zeer gebrekkig; Eene Coquette heeft eene onbelemmerde vryheid om alle haare Hartvrindinnen te pynigen; Een fraeije geest om een verstandig man door zyne gewaande kwinkslagen belaggelyk te maaken; En een jonge losbol om eene zedige Juffer te doen bloozen; Alle deze gebreken nu zouden ligt te helpen zyn, als wy de Poolsche Inzetting overneemen wilden. Laat yder gezelschap, 't welk uit meer dan zes Leden bestaat, verpligt zyn om een President of Presidente te verkiezen, welke agt zullen geeven, dat de wetten van 't gezond verstand en eener beschaafde verkeering steeds ongeschonden bewaard, en, ten dien einde, de zulken op heeter daad gestraft worden, welke zig in eenige buitenspoorigheid koomen te verloopen. Zo dra eene Coquette haare aantokzelen begint, zal men 'er op dezelfde wys mede leeven, als zy met haar schoothondje doet, wanneer het beestje loops is; Als zy zig toelegt om haare vrindinnen door het vertoonen haarer poezele armen of kleine voetjes, of door het ophaalen van haaren boezem te mortificeeren, zal men haar een groot holrond spiegel voorhouden, om de ruuwe naden, en roode sproeten in haar verschrikkelyk aangezigt op te neemen. Als een zogenaamde spotvogelen grappige Dief een fatzoenlyk man met zyne onvriendelyke kwinkslagen aanrandt, zal men hem even als Turk, die tegen vriend en vyand blaft, een halsband met eene ketting omhangen, en, zo hy voortvaart, vastleggen; Als een jonge ligtmis, met zyn Equivoques en double entendre's voor den dag koomt, zal men hem het afbeeldzel eener geile Stier voor het hoofd plakken; Als een der leeden van het gezelschap zig vermeetel, voor een staatkundigen uitgeeft, of zig eenigen schimp tegen de Regeering laat ontvallen, zal men hem een ouden tabbert omhangen; zo hy ontydig met Theologische geschillen te voorschyn koomt, zal men hem een papiere bef voorspelden, maar zo hy dezelve met bitterheid behan- | |
| |
delt, of het woord Vervolging anders dan met afgryzen durft noemen, zal de President of Presidente een linne kleed met duivels in opgaande vlammen, naar het model der Spaansche Auto da Fe's beschilderd, voor den dag doen haalen, en hem, met behulp van alle de aanwezenden, aan trekken, waar na zy allen deeze korte bede tot God uitstorten zullen; ‘ô Vader der Barmhartigheid, ontdek aan deezen Dwaalgeest, dat gy ons de Tong niet hebt gegeeven om malkander te veroordeelen, nog de handen om uw beeld van den Aardbodem te verdelgen.’ Al wie het woordje Ik ontydig gebruikt, zal tot zyn straf verpligt worden een geheele minuut te zwygen; al wie zyne verdiesten uitbromt, of van zyne heldendaaden snorkt, zal een verroesten Degen in de handen krygen, om drie man zeven armen af te staan; ann elk die over eene vriendelyke berisping kwaad wordt, zal men een paar Tygersklauwen toe reiken; die kwaad van anderen spreekt, of hunne daaden ongunstig verklaart, zal aanstonds met eene spin op zyne lippen pronken, en die Nonsens uitslaat, een rinkel met bellen draagen. Alle deeze straffen zullen duuren zo lang tot dat de misdaadiger beterschap toont, en zelve zullen hem in 't vervolg, vertrouw ik, wyzer maaken. Ik ben enz.
T.U.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Boekverkoopers F. Houttuyn en de Wed. K. van Tongerlo en Zoon, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek Zylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|