| |
| |
| |
De Denker.
No. 124.
Den 13. May 1765.
[Brief van Monsr. de la Papillotte over zyne Paruiken voor allerlei soort van Lieden. - De besliste Weddenschap.]
IK zie met een hartelyk genoegen, dat myn werk, door de geduurige aanpryzing, die ik mynen Landgenooten doe, om de vreemde zeden van andere Volkeren over te neemen, en de oude Nederlandsche plompheid af te leggen, reeds onder de beschaafde Fransjes begint bekend en gegouteerd te worden. Ik heb een Brief regelregt uit Parys gekreegen van Monsieur de la Papillotte, Meester Patuikmaaker en Friseur, om, door middel van myn blad, zyn dienst aan onze fatzoenlyke lieden aan te bieden, en ik ben met de Correspondentie van zulken egten Alamodischen Paryzenaar, en niet minder met zyne overkomst, te wel in myn schik, om dezen Brief niet aanstonds mynen Lezeren vertaald mede te deelen.
MYN HEER!
IK neem de vryheid van u bekend te maaken, dat ik de eer gehad hebbende een onvergelykelyk schoone Lofrede op wylen myn Neef Jean Frisard in een uwer Bladen te leezen, te raade ben geworden, om,
| |
| |
uit eene byzondere hoogagting voor uwe Landsgenooten, my in Amsterdam te koomen nederzetten, byaldien gy my de gunst van uwe protectie wilt verleenen, daar ik niet aan twyffel, als ik de eer mag hebben u myne raare talenten bekend te maaken; Ik zou, naar myne aangebore zedigheid, daar gaarne van verschoond willen zyn, maar dewyl ik durf zeggen, dat de goede smaak en het belang uwer Natie hier, ten grooten deele, in betrokken is, zult gy my deze schynbaare verwaandheid, vertrouwe ik, ligtelyk vergeeven.
Ik heb myn konst geleerd onder den beroemden Sieur Toupet. Ik zoude niets meer behoeven te zeggen, byaldien die groote man in Nederland zo wel bekend was geweest als onder ons, die zo veele jaaren lang 't geluk gehad hebben van hem te bezitten; maar gelyk uwe goede smaak na zynen dood eerst voornaamelyk is doorgebroken, zo moet gy my vergunnen u te zeggen, dat hy niet slegts in zyne jeugd een patroon was van de allerlevendigste Galanterie, en by alle Dames, van Hartoginnen af tot Koopmans vrouwen toe, steeds ten hoogsten aangenaam, maar ook tot byna in zyn zeventigste jaar een welgemaakt en bevallig lighaam en aardigen geest behouden heeft. Wat zyn konst betreft, daar in hadt hy oneindige bekwaamheeden; hy was een Esprit Createur, en, hoe wonderlyk en vreemd hy zomtyds goedvondt de haaren der Dames te vlegten, zy waren egter wel gevlogten, omdat het door zyne handen was geschied. Onder dezen grooten man dan heb ik my verscheide jaaren geöeffend, een geluk, 't welk myn Neef Jean Frisard niet heeft mogen gebeuren; ook durf ik zeggen, dat ik de konst om de Heeren te coëffeeren, en inzonderheid om dezelve van bekwaame Paruiken te voorzien, in nog grootere volmaaktheid versta, dan hy die ooit heeft gekend, en in zo groote zelfs, als niemand die ooit voor my bezeten heeft, of na my bezitten zal; ik zou daar meer van kunnen zeggen, maar myne zedigheid belet het my.
Oordeel dan, Myn Heer, hoe groot myne genegenheid voor uwe Landsgenooten, en hoe sterk myne zugt is om de goede smaak te bevorderen uit de
| |
| |
aanbieding, die ik doe van my in uw Land te koomen nederzetten, maar oordeel inzonderheid uit het geen ik durf belooven, hoe groot het nut zal zyn, dat uwe fatzoenlyke Lieden van my trekken kunnen. Ik maak allerleie soort van Paruiken voor Geestelyken, Regtsgeleerden, Doctoren, Apothekers, Militairen, Kooplieden, en Jonkers, en allen in een byzonderen en zeldzaamen smaak; Ik weet by voorbeeld de Geestelyke Paruiken zodanig te maaken, dat zy niet alleen veel geld kosten en egter stemmig zyn, maar ook een voorkoomen van heiligheid, en zelfs-verzaaking geeven aan hen die ze draagen! Dit is van een opbedenkelyk nut, want dus kunnen de grootste weetnieten onder die Heeren niet slegts met luister voor den dag koomen, en de wereld regt genieten, terwyl zy die schynen te verloogenen, maar daar is, in uw land in 't byzonder, nog een ander voordeel mede verknogt; men berigt my, dat uwe Geestelyken trouwen, en doorgaands ryke huwelyken doen; De zodanigen nu moeten inzonderheid groote pruiken hebben, om tevens hunnen rykdom en heiligheid te vertoonen, en ik zal hen daar regt mede dienen kunnen. De domste Raadsheeren, en de Advocaaten, die al hun tyd op de Academiën verligtmist hebben, weet ik, door middel myner paruiken, eene gedaante van fatsoenlyke Lieden te geeven; En voor die laatsten byzonderlyk heb ik een nieuw soort, dat ik Menage-pruiken noem, uitgevonden; het vleidt die Heeren, die hun geld kwyt zyn, en nog geen praktyk hebben, geheel niet, om veel onkosten te doen; zy kunnen dan met myne menage-pruiken op de pleitzaal verschynen, zy kunnen 'er de knoopen afneemen, en de rest in een bevallige haarbeurs verbergen, om op 't zalet te gaan, of zy kunnen 'er een brigadier van maaken, om verandering van pruik op de koffyhuizen te vertoonen, en hun fatsoen op te houden. De Doctoren, moeten altoos deftig voor den dag koomen, en ik maak hen paruiken, die by hunne zwarte klederen passen, en hen van de Advokaaten, en Geestelyken tevens zo wel doen onderkennen, dat zy, zo lang zy nog geene zieken te expedieren hebben, tot
| |
| |
dit laatste oogmerk de onkosten der Manchetten zouden kunnen bespaaren, en evenwel voor Doctooren, en wel voor schrandere Doctoren worden aangezien, Nog heb ik een afzonderlyk soort van pruiken voor de Apothekers, welke hen, als zy slegts weeten te beletten, dat hunne Klisteerspuiten niet boven de kleppen hunner rokzakken uitworstelen, voor Doctoren zullen doen aanzien. Gelyk ik, onder myne andere deugden, Myn Heer, een regt medelydend hart bezitte, en verstaan hebbe, dat de Katechizeermeesters en Aanspreekers in uwe Stad uit eene loffelyke ambitie, gaarne voor Predikanten worden aangezien, en egter, doorgaans ontdekt worden aan hunne kaneelkleurde pruiken, zo heb ik my beyverd, om, ten hunne dienste, een soort van hair uit te vinden, 't welk, zonder poeder, altoos zyn kleur behoudt, en naardien zy, vlak strydig met de gewoonte der Geestelyken, in allerhande weder by den weg moeten zwerven, weet ik de krullen ook door een byzonder smeersel te steevigen, zo dat zy nu niets meer behoeven te doen, dan eene ordentelyke houding aan te neemen, om mede voor menschen aangezien te worden. Voor Militairen heb ik Pruikjes, die eene vertooning maaken, als of zy galant en dapper tevens waren, en om niets anders dan Kampanjes en Dames dagten; een byzonder soort van snêe, Myn Heer, en negen haartjes aan elke zyde; Dit zelfde soort kan ook dienen voor burger-hopluiden, als zy aan 't hoofd van hunne Compagnies van Rotgezellen paradeeren; Ik noem dit soort van pruikjes Colonelletjes.
Maar byonderlyk is myne zaak Paruiken voor de jonge Heeren du beau monde te maaken, gelyk de zulken geene andere oeffening of tydkorting hebben, dan den opschik, zo heb ik zorg gedragen, om hen geduurige verandering te verschaffen; ik heb dan voor hen uitgevonden Pruiken En ailes de pigeon, a la Comete, a la Choux fleur, a l'oiseau royal, en escalier, en echelle, en brosse, a la temple, a la Loup garotte', en Rose, en bequille, a la face coupee, en chaine, a la bordage, en
| |
| |
Boucle detaché, a la Janseniste, en grain d'epinards enz. enz. enz. Deze allen kunnen dienen voor jonge Advokaaten, Komtoir-bedienden, Klerken, Muzyk- Dans en Schermmeesters, met één woord, voor al dat soort van Amphibies, 't welk tusschen 't Janhagel en het Menschdom in is.
Ook maak ik pruiken, die sluiten als een slaapmuts, zeer geschikt voor jonge Heeren, welke by malkander zynde, des nagts vergeeten naar huis te gaan, of gevaar loopen om door eene onbeleefde Wagt, van hunne pruiken beroofd te worden; buiten die kunnen zy 'er zig ook van bedienen, als zy zelve, gelyk Lieden boven het fatsoen, verkiezen hunne Paarden te laaten harddraaven, om hunne weddenschap door 't afwaeijen hunner pruiken niet te verliezen.
Voor heel zuinige Lieden maak ik pruiken van kalverstaarten, welke, schoon wat pittig nêerhangende, egter zeer sterk zyn en byna niets kosten, maar om myn konst niet te declineeren heb ik beslooten, dezelve voor niemand anders te maaken dan voor de Vaders van de straksgemelde jonge Heeren, als welken ik, en de geheele wereld billykerwyze moeten oordeelen, dat rede hebben, om de zuinigheid te behartigen.
Nu durf ik u verzekeren, Myn Heer, en ik verzoek, dat gy het mynent wegen het Publyk wilt doen, dat ik dit alles op het bevalligst, en naar de nieuwste mode maake, en nooit anders dan onder Parysche naamen zal verkoopen; Gy begrypt dan nogmaals den dienst dien ik uw Land zal doen; wy mogen de Paruiken, in meer dan één opzigt, het hoofdcieraad der mannen noemen, en elk moet erkennen, dat het een stuk van de uiterste noodzaakelykheid is, zyn hoofd in behoorlyke order te hebben, als men gelukkig wil voortkomen in de wereld, of een zaak van belang tot een gunstigen uitslag brengen.
Schoon ik voornaamelyk van het Paruikmaaken gesproken heb, Myn Heer, betuig ik u evenwel, dat ik myn Neef in alle andere deelen van onze edele konst geenzints wyke, en dat ik de hoofden der Dames en Heeren wel zodanig zal weeten te vercieren,
| |
| |
dat 'er nog om hunne onkunde gedagt, nog naar haare kleine oogen, wyden mond, of pokdaalen zal gekeeken worden, maar dat myne Coëffures al den aandagt der aanwezenden zal bepaalen, en zy beide dus van de zorg ontheeven zyn, om hunne aangezigten allerwegen te vertoonen.
Ik ben met eene oneindige hoogagting, en de allervolmaaktste verknogtheid,
Myn Heer,
Uwe zeer nederige en zeer gehoorzaame
Dienaar
de la Papillotte.
Parys dezen
2den May 1765.
Ik zal het overige van myn Blad vullen met een Versje, waar van de Maaker door het spoedig mededeelen ziet, hoe aangenaam het my zyn zal, dat hy myn werkje dikwils met zyne fraaije gedagten verciere.
De besliste weddenschap.
Jan zat vernoegd een pyp te rooken,
Ter plaatse daar, by bier en wyn
En kaartspel, menigmaal op 't ernstigst word gesproken
Van groen- en vischmarkt, en van wél den pot te koken;
Daar somtyds word beraamd wat best voor 't land zou zyn;
Daar ieder vryheid heeft om voor zyn geld te praten;
Daar voor één pintje wyn, of voor één enkle kan
Gevuld met Luiksche sop, elk een den wyzen man
Vertoonen kan naar wensch; daar alle Potentaten
Beöordeeld worden, en voor wys of gek verklaard;
Jan, (zeg ik,) zat hier by den haart,
En zag 't gezelschap rond, daar 't zat verdeeld in troepen:
Hier hoorde hy menel, dáár troef en basta roepen;
Elk was, behalve hy, aan 't spelen met de kaart.
| |
| |
Hy zwygt, hy ziet en hoort; maar ziet de deur gaat open,
En Joris treed in huis. Hoe komt gy hier geloopen?
(Riep Jan toen luidkeels uit,) gy komt hier juist van pas;
Wie drommel zou dat langer lusten!
Gy weet myn tong, die niet kan rusten,
Vind hier in huis, daar ieder speelt,
Geen praatstof; 't heeft my lang verveelt
Hier als een uil te zitten kyken;
Het rouwde my dat ik hier in gekomen was.
Daar zyn 'er meer die u gelyken,
Wier grootste smart het zwygen is,
(Sprak Joris,) 'k weet 'er die gewis
Geen regen, sneeuw, noch wind, noch modderige straten
Ontzien, om 's avonds in de kroeg
Hun wysheid te doen zien door veel te praten;
ô Ja! ik ken zulk volk genoeg.
Hebt gy dien Jochem, die voordezen
Uwe en myn buurman plag te wezen,
Dien Jochem Praatgraeg wel gekend?
ô Ja! dat was een wyze vent,
(Sprak Jan,) want waar hy was moest ieder zwygen;
Geen mensch kon daar een beurt om ééns te spreken krygen.
Zo op 't Oost-Indisch schip, waaröp hy heenen voer....
Gy kent hem niet, myn lieve broêr!
(Sprak Joris,) want de man woont heden noch te Leiden;
Hy voer niet naar het warme land....
Ei lieven, vrind! daar is myn hand,
(Riep Jan toen schatrende uit,) heer Jasper kan ons scheiden;
Ik wed met u dat ik dien Jochem heb gekend:
Ik zweer het u; ik zal 't u toonen;
Kom! wedden we om een tractement....
Hoe! zou hy niet te Leiden woonen?
(Hernam toen Joris,) 'k zag hem dezen morgen noch
Toen ik 'er was, dit 's geen bedrog....
| |
| |
Zagt, (sprak heet Jasper toen, die hen vanëen zou scheiden.)
Uw beider yver gaat te hoog:
Dewyl die u gewis bedroog,
Zo hoort my: Jochem is, noch woont te Leiden,
Noch voer naar de Indiën; hy woont te Rotterdam;
Ik, die hem gistren daar vernam,
Weet meer; ik weet waar hy deez' avond zelfs zal eten:
Hy heeft het my gezegt... ô Snappers! alle drie,
(Riep Jochem, die juist was in eenen hoek gezeten,)
ô Logenaars! die ik zo schaamtloos zie
Elkander in 't gezicht braveeren,
Hier kunt gy Jochem kennen leeren;
Hy leeft, hy woont noch te Amsteldam.
Indien in menig kroeg en huis een Jochem kwam,
Die door zyn komst, als ik, veel wedders kon verbazen,
Hoe menig styfkop, die veel liever schaamtloos liegt,
Dan opentlyk bekent dat hy zichzelv' bedriegt,
Wierd dagelyks begekt, en bloosde om al zyn razen!
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Boekverkoopers F. Houttuyn en de Wed. K. van Tongerlo en Zoon, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Dordrecht by A. Blussê, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek Zylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|