Delfschen Helicon ofte grooten Hollandschen nachtegael
(1720)–Anoniem Delfschen Helicon ofte grooten Hollandschen nachtegael– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
[O Mijne welbeminde]
O Mijne welbeminde,
'k Heb om u te vinde,
Gesocht so lange tijdt,
Eer dat ik u met vlijt,
Met vreugt heb gevonde,
Met een lacchende monde,
Daerom u Liefste soet,
Mijn dog genade doet.
Als ik u mag aenschouwen
O Fleur van alle Vrouwen,
Dan is mijn hert gesont,
Als door der minne-gront,
Als ik maer t'eenemale,
Een weynig sal verhale,
Van mijne droeve smert:
Die ik drage in mijn hert.
Want sinnen en gedagten,
Gestadig na troost wagten,
Van u (o schoone Vrouw)
Ik die u min betrouw,
Door liefde seer inwendig,
Die ick u draeg behendig,
Tot u schoone Maegt,
Gy die de kroone draegt.
U oogjens die daer loncken,
Seer lieffelijk ontfoncken,
Veel bruynder als een git,
Uw tanden seer wit,
Uw' lipjes als Corael,
Vercierent altemael,
Uw' woorden soet van geur:
Helpen my uyt getreur.
Uw' borsjens rond besnede:
Uw' handekens ook mede,
Zijn seer wit en schoon,
Spant boven al de kroon:
Soo dat ick wel mag roemen:
Geen schoonder uyt te komen:
Dan gy perel jent;
Staet in mijn hart geprent.
Die princelijk wil minnen,
Die moet hem wel versinnen,
Eer hy minnen begint,
Daerom u wel versint,
Of gy raekt in doleuren,
En moet het na betreuren,
So raekte hy in 't verdriet,
Het welck dickmael geschiet.
|
|