Reys na Oost-Indien.
Mijn vrolijk hert dat lagt,
Ik ga besoecken den Indiaen,
Doen mijn verblijden veel,
Voor dat ik sie mijn lust,
Veel wonderheden het is een vreugt
3. Of het geluck soo quam,
Den steen van Christalijn,
Die hoop ik selver te aenschouwen dra,
4. En reyse dan soo voort,
Ik soo mijn tijd verslijt,
Hier met so gaet de Fluyt
Banda, Sumater ende Zeylon,
5. Daer de Noot met sijn bast,
Tot Banda hoort vermaert,
6. Dan drinken wy Brulee,
Met een Swartinnetje mee,
Daer deed men lustig mee,
Danssen en springen seer abondant,
7. Van Batavia wel ter keur,
Het Land seer lustig deur,
Als meenig groot Sinjeur,
Wacker soldaten moe te mee voort,
| |
8. En drincken met gemack,
Het Hollandts Bier wort brack,
Al niet een Pijp Toeback,
Die wy daer maken al in dat Land,
En komt (hoort na verhael,)
Uyt het Hollandsche dael,
10. Uyt Oost Apollo blaest,
Ik segge voor het laetst,
Weest mijn als ick getrou,
|
|