Den dapperen prins Karel van Lotharingen
(1744)–Anoniem Dapperen prins Karel van Lotharingen, den– AuteursrechtvrijStem: Liefste Ko[ni]ng van myn hert.
WIe ontrust ons Nederland,
Het schijnt de Wereld raakt in roere
Terwijl men hoord aan alle kand,
Hoe jeder Vorst leid op zijn loeren,
En zy maken hen al bereid,
Door het vrezen van den Strijd.
Vrankrijk met een groot geweld,
| |
[pagina 73]
| |
Wil het Boheemze Rijk doen beven,
Om dat nu zo menig held,
van hem is geraakt om 't leven,
Door de Koningin haar magt,
Zo menig ter dood gebragt.
Ziet den Keizer in dees tijd,
Die zou wel de vree begeeren,
Want hy is zijn Land meest kwijd,
Kon hy nu maar accorderen,
Met de Ongaarse Koningin,
Ik weet het was wel na zijn zin.
Maar de Koningin valjant,
Heeft den Keyser weer geschreven,
Dat sy hem geen stad of Land
Onder sijn gehoor wou geven,
Men laat weten of dit Verbond,
De Frans en Beyerse Raad aan stond.
Waar op Vrankrijk als verwoed,
Dese stem niet wil toegeven,
Maar doet weten met'er spoet,
Schoon daar veel sijn dood gebleven,
Dat hy dit Vredens-Tractaat
Van hem niet gescheiden laat.
Daar op houd Pruissen hem bereid,
En sijn Legermagt te Velde,
Het schijnd hy wil weer in den Strijd,
Om sijn Vyand te vergelden,
In Over-Yssel so men ziet,
Betrouwt men hem ten minsten niet.
Maar de Staten van ons Land,
Om geen Vyand te betrouwen,
Hebben aan de Drentse kant
Twee drie Schansen laten bouwen,
En grof Kanon daar op geplant,
Tot een schrik voor den Vyand.
| |
[pagina 74]
| |
Schoon dat Holland hem houd stil,
De Leeuw sal sijn Thuyn niet wijken,
Hy ziet wat zijn Vyand doen wil,
Eer hy zijn dapperheid laat blijken,
Schoon dat men hem dreygt bezwaard,
Daar voor is hy niet vervaard.
Zoo maakt ieder hem bereyd,
Als meede de Vorst van Groot-Brittanje
Die brengt weer een volle strijd,
Van Oorlogs-Schepen tegen Spanje,
Wel voorzien met kruyd en lood,
Daar hy hem te gast nood.
Door den strijd aan alle zy,
Siet men veel Kooplieden treuren,
Want haar Waren sijn niet vry,
Om over de Zee te stuuren,
Zoo dat ieder op dit pas,
Wel wenscht dat het Vrede was.
|
|