stukken opgevoerd, die booze elementen van buiten, de ‘deserteurs’ pogen te verstoren. Alle jongelieden kijken eerbiedig naar het meisje, dat hen als een aanvoerster voor gaat, zelfs in het gevecht. Maar er is toch een kwaad ding, dat in de harten onrust zaait: de verliefdheid. Sanja is een kameraad, maar ook een vrouw en de jongelieden philosopheeren zwaar over de liefde en hoe of een meisje als Sanja zich er toe zal verhouden. De Sowjet-moraal, die met alle ‘spieszbürgerliche’ liefdezwijmelarij wil breken, leert hen, dat er maar twee betrekkingen tot een vrouw bestaan; de kameraadschappelijke en de sexueele, d.w.z. die van den geslachtsdrift. Dezen laatsten moet men maar bevredigen en hoe
gauwer hoe beter, dan is men des te spoediger weer geschikt om met zijn werk voort te gaan. Ook het meisje meent, dat het haar plicht is van de gemeenschap te zijn, met andere woorden allen, die haar verlangen, hun nacht te geven ‘om hun geslachtsdrift te stillen’. Maar de schrijver is geen verblinde idealist, hij wil de nieuwe toestanden niet met een kleurtje van nieuwe romantiek mooi maken. Hij beseft ten volle, dat het individu zich voor de gemeenschap kan offeren, maar daarom niet minder als individu gevaar loopt in zijn eigen problemen verward te geraken.
De gevolgen worden voor deze Sanja waarlijk noodlottig: haar vrije opvattingen over het geslachtsleven, hoe edelaardig ook bedoeld, brengen nijd en verbittering en ook vele dwalingen en bovendien steekt het meisje de jongens van de club met een geslachtsziekte aan, die zij god weet waar met diezelfde offervaardigheid heeft opgeloopen. Dan weet een der jongens slechts één radicaal middel om haar ‘eer’ te redden: hij schiet haar met een quasi-spelenderwijs op haar aangelegd geweer dood...
Zoo staan de zaken bij het eind van het boek en de schrijver lanceert aan het slot de waarschuwing: dat de jongens tegenover de meisjes voorzichtiger en oplettender moeten zijn en de meisjes tegenover zichzelf. Een nawoord leert ons nog, dat dit zoo was in 1920, maar dat het zoo niet meer zou zijn. Wij hopen het van harte.
Constant van Wessem