Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Nederlandsch ‘oorlogsboek’Dr. P.H. Ritter Jr., De donkere Poort
| |
[pagina 360]
| |
Smakelijk kan de heer Ritter vertellen. Ja, maar ook: welk een smakeloosheid! ‘De reuze kameel liet zich niet strikken in het net der Rotterdamsche “dames”,’ (deel II, blz. 379). U begrijpt het niet? Ik ook niet. Maar het schijnt, dat met den ‘reuze kameel’ Rotterdam's burgemeester Mr. Zimmerman, en met de Rotterdamsche ‘dames’ - de aanhalingsteekens, daar zit 't 'm in - de proletarische vrouwen van die stad in den zomer van 1918 worden bedoeld, die mede hadden geprotesteerd tegen 's heeren Posthuma's uithongeringspolitiek, van welk protest de burgemeester zich bij de regeering tolk had gemaakt. ‘De revolutiebacil vrat dieper en dieper en ontwrichtte door haar sloopende werking het maatschappelijk leven’ (idem, blz. 377). ‘Maar terwijl elders de kelk van het bitterst lijden aan de lippen werd gebracht, strekte ook hier te lande het monster van den revolutiegeest, in sovjet-dronkenschap, de handen uit naar de bocalen van het communisme’, (blz. 389). ‘Het spook van den honger scheen te wijken voor den naar bloed hunkerenden dood: den opstand.’ (blz. 393). Ja, ja, zoo schrijft men, een halve eeuw na den ‘Nieuwen Gids’ nog, en zoo vindt men het in zekere milieux mooi, net als in de dagen van Ten Kate. De grapjes zijn zoo van 't zelfde allooi. Op blz. 130 van deel II lees ik: nu ja... zulke vergissingen zijn Duitschelijk! En schrijvers' ‘onpartijdigheid’, blijkt ze niet helder als de dag uit zinnetjes als deze? ‘In de Zondagsche kleeren zat de visite in “de mooie kamer” van de burgermanswoning bij een “echt” koppie thee (voor den Zondag!) alle ellenden te bespreken van de rotte maatschappij. Uit pure sociale ontroering werd de juffrouw van den overkant voortaan “Mevrouw” genoemd en, met de vuile etensresten van den slordigen politieken maaltijd der vorige generatie werd op de straten gevent, zooals Duys ventte met zijn bordje “varkensvoer” in de Tweede Kamer, met precies dezelfde bedoeling, namelijk om ontevredenheid te zaaien. Ontevredenheid tegen de “boerzwasie”; ontevredenheid tegen de bezitters; ontevredenheid tegen... enfin tegen “dàt, wat je niet hebt”, en toch zoo gaarne zou willen hebben.’ Dit fraais staat op blz. 290 van deel II naar aanleiding van de grondwetsherziening van 1917, die, zooals men weet, zooiets als het A.K. voor mannen bracht. En op blz. 355 kan men b.v. dit aantreffen: ‘Het Bolsjewisme won veld, en het duurde niet lang meer, of het | |
[pagina 361]
| |
bericht der executie van den “bloedigen Czar”, dat in kleuren en geuren de ronde deed, wekte een grijns van bloeddorstigheid op de tronies van het slenterproletariaat, dat zich teleurgesteld van het “verburgerlijkte” socialisme afwendde. De idealistische elementen onder de communisten lieten zich in vervoering brengen door de hooggestemde epiek (sic! v. R.) en de lyrische ontboezemingen der dichteres Henriëtte Roland Holst, van wie juist (sic! v. R.) een verheerlijking der bolsjewistische droombeelden was verschenen.’ Kan het dommer? Moeilijk dunkt me. En als men dan bedenkt, dat dat in 1931 is geschreven of althans verschenen, en dat het niet moeilijk zou vallen om deze staaltjes van volslagen onwetendheid en Utrechtsche achterlijkheid overal waar de schrijver het terrein van de ‘officieele’ mededeelingen omtrent de arbeiders- en socialistische beweging verlaat, bij tientallen aan te halen, dan komen 's heeren Ritter's pretenties omtrent ‘feiten’, die moeten spreken en ‘oordeelvellingen’ waarmee hij spaarzaam zal zijn, waarlijk in het licht van een lachspiegel op een kermis te staan. Het ergste is dit echter niet. Met de ‘onpartijdigheid’ ten opzichte van de worstelende wereldmachten en onze eigene dierbare regeering dier dagen - het Kabinet van den ouden, cynischen politicus Cort v.d. Linden, - is het precies eender. Wij, d.w.z. onze regeering, speelden de rol van het lam in de fabel; de anderen, die van de woeste, wreede, misdadige wolven. Met alleen dit onderscheid, dat de Duitsche wolf - de heer Ritter huilt in dit opzicht nu nog mee met de meerderheid in het Hollandsche oorlogstuintje - toch altijd nog minder te vreezen viel dan de Britsche luipaard. Zijn boek is, wat dit betreft, inderdaad een trouwe echo van de oorlogsjaren. ‘Ach, wat was Holland eigenlijk toch klein in vergelijking met wat daar buiten gebeurde,’ verzucht de schrijver op blz. 288 van deel II. Blijkbaar is dit een moment van zelfinkeer geweest. Het is, helaas, ook toepasselijk op dit boek, vergeleken met wat er in het buitenland, van welken aard ook, over het tijdvak 1914-'18 is geschreven. Ik wil één voorbeeld geven. De heer Ritter wijdt natuurlijk ook eenige bladzijden aan wat zich hier te lande gedurende den oorlog overvloedig voordeed: spionnage in dienst der oorlogvoerenden. Ja, hij heeft zelfs een paragraaf gereserveerd voor de bekende Hollandsche vrouw, die zich als zoodanig vermaardheid heeft verworven en die, ondanks de pogingen om haar te redden, door onzen Minister-President, naar het heet een van haar vele aanbidders, aangewend, in Frankrijk is gefusilleerd. Een paragraaf, waarin men den sentimenteelen Dr. Ritter op zijn fraaist kan genieten. Welnu: werkjes als die van den Franschen officier, den | |
[pagina 362]
| |
heer Crozier, niet lang geleden verschenen onder den titel: 'En mission chez l'ennemiGa naar voetnoot1) en ‘Pavillon noir’ (1916), boeken, die bijna geheel in ons land spelen, vooral in Rotterdam, waar deze ‘missie’ een harer hoofdkwartieren had, geven een juister, vooral ook oneindig indrukwekkender beeld, niet alleen van dit onmisbare onderdeel van den Titanenstrijd, maar van heel het ontzaglijk gebeuren, dan 's heeren Ritter's slappe pap. De heer Ritter had daar b.v. ook de bewijzen kunnen aantreffen, welke verbindingen de oorlogvoerende machten hier te lande ondergronds hadden aangeknoopt en hoe hier te Lande voor een belangrijk deel de voorbereidingen zijn getroffen, met behulp van Nederlandsche revolutionnaire politici, voor de beweging, die Duitschland in den herfst van 1918 machteloos maakte, zijn vijanden te weerstaan. De heer Ritter had daar toen geen ‘Ahnung’ van; hij heeft 't blijkbaar nu, na een dozijn jaren nog niet. Zoomin trouwens - het blijkt uit zijn boek op iedere bladzijde - als van wat er toen en nu in 't algemeen gebeurde. W. van Ravesteyn |
|