land goed bekend zijn. Sjolochow, Malisjkin, Ognow, Sawitsj en ten slotte Karajewa.
Van de schrijvers der eerste uitgave is uit Piljnjak, Seyfoelina en Fedin een nieuwe keus gedaan. Van al deze nieuwe bijdragen lijkt mij het verhaal ‘Der Instruktor der Roten Jugend’ van Seyfoelina het meest geslaagd te zijn, omdat het frisch en vol humor is, en een typische gebeurtenis uit het hedendaagsche dorpsleven met nadruk en overtuiging als een bijzonder geval schildert.
De tegenstelling tusschen het oude, landelijke en het nieuwe, proletarische is hier niet, zooals anders in de Sowjetliteratuur in tragische kleuren, doch veel meer op humoristische wijze geschetst. Dit kleine verhaal is werkelijk kunst, omdat het geheel echt lijkt en in zekeren zin aan de proletarische kultuurpropaganda op het dorp een voorbeeld stelt. Deze ondersteunde, jonge kerel met zijn vurige oogen, die door de partijcel naar het dorp is gezonden om ‘de politieke achterlijkheid der boeren voor goed te liquideeren’, deze ‘instructeur van de roode jeugd met zijn oriënteeringslijnen’, die overal ‘de sabotage van de burgerlijke intelligentsia’ ziet en een vlammende redevoering over de vrije liefde houdt, totdat hij ten slotte opgesloten wordt, is gewoonweg kostelijk.
Wij zullen hier een gedeelte van zijn redevoering in de boerenvergadering weergeven. ‘Jeugdkameraden, weg met het kapitalistische juk der ouders! Zij leven onder verouderde begrippen en hebben hun verstand overleefd. Jongens en meisjes! Ik geef jullie ronduit, op grond van mijn volmacht betreffende het burgerlijk huwelijk, als parool: Vrije liefde met alles wat daaraan vastzit. Kust elkaar en bemint elkaar! Niet zooals het vroeger was, toen het burgerlijk huwelijk gevolgd werd, toen men u met geweld uithuwelijkte. Daar komen de publieke huizen en dergelijke vandaan. Maar nu bestaat dat niet meer. De meisjeshandel is verboden. Alles tevergeefs, - vrije liefde.’
Geweldig is dan, hoe deze halfontwikkelde man de verbaasd staande boerenjongens aanspoort om lid te worden van het Jeugdverbond, welks doel hij zoo juist zoo welsprekend geschilderd heeft en dat hen met galg en doodschieten dreigt, als zij geen gevolg geven aan zijn roep en aan zijn uitnoodiging. En hoe dan dit dorp in hevigen opstand komt, hetgeen zich dan in de naburige dorpen voortplant, totdat de instructeur door een eenvoudigen smid ter verantwoording geroepen wordt en gevangen wordt gezet.
Hetzelfde probleem van het met elkaar in botsing komen van stad en land, van industrie en dorp wordt ook in het verhaal van den talentvollen Karajewa ter sprake gebracht. (Der Gast). Alleen met deze wijziging, dat hier omgekeerd de boer uit zijn ingesneeuwde