buik der buitelende apen dringt.’ Aan zulke beschrijvingen (men leze ook de prachtige droom van Agnes op blz. 103) kan een wereldberoemd wildernisbeschrijver als de Engelschman Tomlinson gerust een voorbeeld nemen.
Zoo zijn er tientallen bladzijden in dit boek, al lijden sommige onder een overdaad van zinsmuziek: ‘Na het geraas van de hevige slagen kwam dagenlang 't klagelijk druppen...’ Dit is de tweede groep zijner beschrijvingen: de natuur, gezien en gevoeld door zijn figuren. En hier is zijn voortreffelijke schrijfwijze dadelijk een graad minder. Als had hij het zelf gevoeld, verdubbelt hij in zulke zinnen dikwijls zijn adjectieven, om zijn zingende zinnen meer stevigheid te geven: ‘Grijs, altijd maar nederzijgend gordijn’; ‘steunen en schreien van stervende kinderen’ enz.
Rest de beschrijving van actie; en hier is Helman er dikwijls glad naast, eenvoudig omdat zijn sonore methode daar niet voor deugt. Dan krijgen we Edgar Wallace-zinnen als de volgende:
‘Tegen middernacht kwam Agnes bleek als een doode de woonkamer binnen. Gelijk een schim bleef zij staan voor Raoul en zei: ‘Lafaard!’
Of: ‘...Donderslag! Wankelend viel hij voorover, gebroken het hoofd. En Isidore, nogmaals de spade geheven, stond over hem, groot en zwart als een woedende wrekende reus: de op eenmaal losgebroken kracht van de wildernis.’
Het schoone rythme dezer zinnen kan hier hun plastische onmacht niet goedmaken.
En nu moet mij nog iets van het hart over Helman's sentimentaliteit. Zoolang het om weekheid des harten gaat, om de hemelwijde droefenis van de wind door het stille savannengras, om de diepe weemoed van een angstige zonsondergang, om het wegsmeulen van een menschenleven, zoolang ben ik een verrukt en ernstig luisteraar; want dit zijn dingen, die het heele ‘Zuid-Zuid-West’ en de halve ‘Stille Plantage’ tot prachtige, gevoelige boeken maken. Daar is de weemoed achter de woorden, en de schrijver blijft heerscher. Maar nu beheerscht de weemoed soms hem, en zakt dan af tot sentimentaliteit. Een bewijs? De bladzijden die Helman wijdt aan de Vogel Melancholia en dergelijk afzichtelijk gedierte. Hier is het sentiment hem ontsnapt, en heeft eigendunkelijk een gestalte aangenomen, die zoo onklaar is, dat zij een etiketje noodig heeft: de vogel Melancholia.
‘De Stille Plantage’ is een gaaf oerwoudboek, en de neger Isidore zullen wij niet gauw vergeten. Maar die vogel met opschrift mishaagt mij zeer. Juist omdat dit volièrebeest, dat uit de hand eet en dat je in de dakgoot vangt, in het oerwoud niet thuishoort. Een