als de westersche: alleen het combineeren van de materie is anders. Maar is het nu werkelijk waar, dat de heer Vermeulen de uitvoerder met de schepper verwart? De eenvoudige Javaan of Balinees, die 's avonds en 's nachts met groote toegewijdheid zijn godenwereld in klank, dans en woord voor ons laat oprijzen, denkt zeker niet aan getalsverhoudingen. Is dat specifiek oostersch? Maar ik behoef den heer Vermeulen toch zeker niet te vertellen, dat de Europeesche opera-zanger soms geen noot muziek kent en dat 't gebeurt dat men hem alles eerst vóór moet zingen en dat het virtuozen-dom op 't concert-podium nog altijd veel succes heeft? Wat zullen we daar tegenover stellen? De inlandsche chauffeur, die, als hij op zijn baas moet wachten, uit de zijzak van zijn wagen een soeling haalt, rustig achter zijn auto hurkt en voor zichzelf een stil muziekje gaat beginnen? Of, als ge 's avonds laat den weg opwandelt aan den rand van de stad, achter de gesloten deur van kleine huisjes het ingekeerde gezang van de vrouwen, begeleid door één of twee instrumenten? Het klinkt mij vertrouwder dan de dorpsharmonie. Echt verlangen, een stille onopzichtige hunkering naar muziek is toch geen monopolie van het westen? Het is ondenkbaar dat de heer Vermeulen dit niet zelf ook bedacht zou hebben...
Wat is het dan? Een oogenblik hebben we ons hier allemaal afgevraagd: - Wat zouden die Balineezen in vredesnaam daar in Parijs gespeeld hebben? Het dansen in de witte hempjes gaf natuurlijk ook al een verwrongen beeld...
De heer Vermeulen hoore óók vooral de djocja-sche en solo-sche gamelan, veel spiritueeler dan de uitbundige en op de zinnen ingestelde Balineesche...
Waar wringt de schoen? 't Is volksmuziek en er zijn geen groote persoonlijkheden... Neen, daar hebben we het dit keer niet over, ook niet over de vraag of men individualisme een bloei moet noemen, die een kanker is of een zegenbrengende weldadige bloeseming.
Wij hadden het vooral over dit feit: of de oosterling in zijn muziek het hoe en waarom niet kende en de westerling wel.
De juiste ‘cijfers’ hierover vindt ge in de voortreffelijke publicaties van de musicologen Mr. J. Kunst en J.S. Brandts Buys; de hoop dat de oostersche muziek, op welke wijze dan ook, den westerschen geest een nieuwe en schoone discipline moge worden is de wensch van een leek.
C. Tielrooy - de Gruyter