Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Nederlandsch boek over DescartesDr. C. Serrurier, Descartes, Leer en Leven
| |
[pagina 319]
| |
niets ter wereld zouden wij Descartes' bewering dat de ziel door de pijnappelklier, en daardoor alleen, op het lichaam inwerkt, op ons geweten hebben. Omtrent de verhouding tusschen stof en geest schijnen Descartes' verklaringen ons ten eenenmale onvoldoende, al weten wij zelf in den grond niet beter. Zijn cogito ergo sum heeft ons sinds lang tot ontkenning der stof, tot algeheel idealisme geleid; zelfs zijn wij hiervan reeds meer dan één maal terug gekomen, maar niet om genoegen te nemen met zijn dualisme, dat de uitgebreidheid wezenlijk noemt, en dat ons willekeurig toeschijnt. En tenslotte zijn wij gewoon, als wij meenen dat de aarde draait, dit ook eenvoudig te zeggen: dat Descartes in dezen... zelf ietwat draait, teneinde ruzie met Jezuïeten te voorkomen, neemt ons aanvankelijk niet voor hem in, al hebben wij makkelijk praten. Zoo zijn onze indrukken bij eerste lectuur. Maar een beter begrip van de tijd waarin hij leefde, een nadere verklaring van zijn woordgebruik doen ze bijna geheel te niet. Goed gekend, blijkt Descartes, naar denkkracht, kennis en karakter beoordeeld, een figuur van geweldige afmetingen en ongewone soliditeit te zijn geweest. Wat ons schokt in zijn geschriften is bijna altijd tot andere gewoonten, tot andere omstandigheden of tot een lagere stand der natuurwetenschappen te herleiden; en het is tenslotte, in vergelijking met hetgeen ook wij als waarheid vermoeden, heel weinig. De standbeelden van Spinoza, Malebranche, Leibniz, Berkeley, Kant, Hegel sieren een allee der wijsbegeerte aan welker ingang Descartes staat, en zelfs de ‘avenue Bergson’ is vandaar langs een zijweg te bereiken. Het park van Aristoteles, van Thomas en de verdere Katholieke wijsbegeerte is door zijn toedoen ver van ons af komen te liggen en slechts lange kronkelwegen leiden erheenGa naar voetnoot1). Descartes heeft ons - indirect en misschien zonder het te willen - de scholastische ‘categorieën’ als een soort afgoden doen zien, het begrip zondeval buiten onze natuurlijke gezichtskring geplaatst en aan zekere ‘wonderen’ zoowel als aan bepaalde ‘openbaringen’ het toch altijd zeer wenschelijke minimum van waarschijnlijkheid ontnomen. Ook door hem zijn wij er zeker van dat de aarde niet het middelpunt van het heelal uitmaakt. Hij is de stichter van de hedendaagsche wetenschap, de analytische meetkunde is zijn schepping, zijn denkmethode is nog vandaag de ware, zijn aanvankelijke twijfel zal te allen tijde het begin van werkelijke kennis | |
[pagina 320]
| |
en bezinning blijven. Descartes' leer der hartstochten is tendeele door de latere physio-psychologie bevestigd; zijn lof der zelfbeheersching, samen met zijn overtuiging dat daarom hartstochten nog niet verwerpelijk, dat zij integendeel in zichzelve goed zijn, behooren nu nog beaamd en ter harte genomen te worden. Zijn ziens- en gevoelswijze is de inspiratiebron van een prachtige litteratuur geworden, die met Corneille begint en zich de heele 17de eeuw voortzet. Krachtig en onvervaard in het denken, zeldzaam veelzijdig in weten en ervaring, moedig, volhardend en fier, is Descartes een der beste bewijzen voor de adel van het Europeesche ras en in het algemeen een voorbeeld van wat een mensch uit zichzelve vermag. Het was interessant eens te zien, wat een ontmoeting tusschen deze Groote uit het verleden en mej. Dr. C. Serrurier zou opleveren: een biografie naar den aard immers is een ontmoeting. Gunstig bekend als auteur van werken over Bayle en Pascal, was mej. Serrurier ook buiten de kring van haar lezers een goed onderrichte en veel-ervaren geest gebleken. Groote belangstelling voor zaken van godsdienst en wijsbegeerte wist zij te vereenigen met een verdraagzame, humane, liberale houding tegenover gevoelens, afwijkend van de hare. Niet dat haar tolerantie, gelijk zoo dikwijls, op onaandoenlijkheid of gebrek aan onderscheidingsvermogen berustte. Neen, Dr. Serrurier is er te allen tijde ver van geweest, alles over één kam te scheren, zij wil steeds heel precies het naadje van iedere kous weten en uitgegaan op citroenen, stelt zij er bepaald hooge prijs op, ook citroenen voor haar moeite te ontvangen: het is merkwaardig hoeveel van onze nationale zegswijzen op deze kenster van de Fransche litteratuur van toepassing zijn! Zij wil van alles weten en een ieder begrijpen; maar zij heeft haar voorkeuren en men maakt haar niets wijs. Kortom, nuchter, maar dan niet in de al te Hollandsche zin van het woord, warm-belangstellend, royaal, lang niet ongeestig en wel ter tale. Intusschen, een onderwerp als Descartes! Het litteraire gedeelte van haar taak kon zij aan, dat was uit haar Pascal al gebleken, waarvan een tweede druk is verschenen; maar deze technische philosofie? Welnu, mej. Serrurier heeft het er, naar mijn meening, uitstekend afgebracht. Door de ons allen in dit geval passende bescheidenheid in praktijk te brengen, heeft zij van haar ‘ontmoeting’ met Descartes in de eerste plaats een daad van eerbied, een hulde gemaakt: een hulde met oordeel des onderscheids bovendien. Immers, zij kent haar onderwerp goed, behalve het wiskundig gedeelte, dat zij dan ook nadrukkelijk uitsluit, gevende niet anders dan Descartes' leer (wijsgeerige en levensleer) en in verband daar- | |
[pagina 321]
| |
mee het verhaal van zijn leven. Beide, leven en leer, beoordeelt zij op redelijke en ingetogen wijze. De verwonderlijke theorie die van Descartes in wezen een apologeet wil makenGa naar voetnoot1) is niet de hare, gelukkig. Zijn zienswijze aangaande de dieren lijkt in haar boek toch nog iets verwerpelijker dan ze misschien in de grond geweest isGa naar voetnoot2). Van sommige onderdeelen had meer gezegd kunnen worden (Descartes' politiek). Maar over dit alles valt te praten en tenslotte was het doel van de schrijfster, de beschaafde leek een inleiding te verschaffen. Daarin is zij geslaagd. Eén eigenaardigheid heeft haar geschrift, die ook wel bij andere biografen voorkomt en waarin ik altijd een gevaar zie: ik bedoel het inlasschen van discussies midden in exposé of verhaal. Men kan niet zeggen dat Dr. Serrurier er zich af en toe aan te buiten gaat: het is het heele boek door haar systeem. Herhaaldelijk blijkt zij 't, in de tekst zelf, oneens met andere geleerden. Zoo heeft prof. Gustave Cohen, die zij overigens telkens ten zeerste prijst, zich, volgens haar, op eenige ondergeschikte punten in zijn onderstellingen iets te ver gewaagd, met name waar hij zegt aan een ‘amour intellectuel’ tusschen Descartes en prinses Elisabeth te geloovenGa naar voetnoot3). Een nogal besproken quaestie, waarin Lanson, Dimier, mej. Serrurier e.d. tegen zijn gebleken, Cohen, Pesloüan en nog eenigen voor en waarin ik, wegens de vermoedelijke onoplosbaarheid van de zaak, verlof vraag blanco te stemmen. Maar wat men er ook van denkt, moest het verhaal daarvoor gestoord? Was het niet veeleer iets voor een noot achterin? Moest - om een overeenkomstige eigenaardigheid te noemen - in het boek zelf vermeld dat zekere andere schrijfster op zekere dag mej. Serrurier zeker document voor haar studie had toegezonden? Het is mij of ik een standbeeld zie waarin de beeldhouwer bij ongeluk hier en daar iets van zijn gereedschap heeft laten zitten; en ware het onderwerp op zichzelf niet zoo boeiend, had mej. Serrurier het bovendien niet met zooveel warmte behandeld, dan zou de synthetische werking van haar boek door deze discussies geheel te niet zijn gedaan: nu is die werking er intusschen toch wel door geschaad. Te meer daar ze vaak tot een negatieve conclusie leiden: is het tenslotte zooveel bladzijden waard om te bewijzen dat iets niet het geval is? Zooals met dat al het boek daar ligt, product van veel studie, veel denkkracht en een duidelijk voelbare sympathie voor het belang- | |
[pagina 322]
| |
rijke onderwerp, is het een goed boek. Bijzonder heb ik het smaakvolle en menschkundige hoofdstuk over Descartes' levenskunst gewaardeerd; vermakelijk vond ik o.a. de vroedschappen die zoo'n last met Latijnsche theologische verhandelingen hadden en plezierig doet het aan, met de (hier aangenaam warm loopende) schrijfster te beseffen dat het theologisch geblaf in het Nederland van die tijd, goed beschouwd, ook nog wel eens uit een mooie eigenschap voortkwam (blz. 164-166). De taal is gevariëerd en sierlijk (hoewel niet overal gehéél correct) en de voordracht is, bij alle gematigdheid en bezadigdheid, toch wel welsprekend. Konden de Hollandsche theologische belagers van Descartes, de Voet'en en andere pieds plats, dit boek nog maar eens lezen! Misschien zouden ze zich - als de vaderlandsche rabies theologica er zich niet tegen verzette - toch wel een weinig schamen nu mej. Serrurier - in regelrechte tegenstelling tot wat zij zelf in hun tijd deden - de groote ‘ketter’, die ons de eer van een langdurig verblijf ten onzent heeft aangedaan, bespreekt en zijn leer behandelt op een eerlijke, zorgvuldige, bekwame, eerbiedige en innemende wijze. J. Tielrooy |
|