Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRood broodNu, what could a dull dirty muzhik know? He had no mind for anything big or new, and this Revolution with its kolhozy and other ozy was compelling him to think, think, think, until he had no brains left for anything else. Maurice Hindus, de Amerikaansche journalist van Russische boeren-komaf, wiens vorige boek over de revolutie in zijn geboorteland ik nog kort geleden elders besproken en geprezen hebGa naar voetnoot1), heeft ons niet lang laten wachten op het met spanning verbeide, schoon niet beloofde, vervolg van zijn belangwekkende bevindingen. ‘Humanity Uprooted’ - het eerste boek - gaf doorwerkte indrukken van zijn herhaalde bezoeken aan de Sowjet-Unie in de jaren '23-'29, dit nieuwe - ‘Red Bread’ getiteld en eveneens een uitgave van Jonathan Cape - ‘speelt’ in den zomer en het begin van den herfst van 1930. Die preciese tijdsbepaling is niet overbodig, lezer, het ongekend snelle tempo, waarin zich tijdens een revolutie in het algemeen en bij de Russische in het bijzonder, de gebeurtenissen plegen af te wikkelen en de stadia elkaar op te volgen, dwingt gebiedend tot een graad van nauwkeurigheid, die elders en in kalmer tijden kwasi-wetenschappelijke acribie zou moeten heeten. Ik heb meer dan eens met menschen gesproken die hun afkeurend oordeel over de huidige toestanden in Rusland grondden op informaties, die bij eenige critische navraag bleken te dateeren uit de jaren omstreeks 1921. Dat is, rekening houdend met het verschil van tempo, zoo ongeveer, alsof men Macdonald's regeering beoordeelen wou naar den toestand der Engelsche arbeiders uit de eerste helft van de 19de eeuw, toen het moderne kapitalisme bij zijn verdringing van oudere maatschappij-vormen zijn slachtoffers eischte. En met name in dit geval is het noodig, scherp te onderscheiden, omdat de stof voor het eerste boek van Hindus in hoofdzaak dateert uit den tijd vóór het z.g. ‘socialistische offensief’ uit den winter van 1929-'30, toen | |
[pagina 292]
| |
de collectivisatie der individueele boerenbedrijven op groote schaal begon en het tweede uit den zomer daaropvolgend, toen zich de gevolgen van dat offensief reeds hadden geconcretiseerd in den vorm van talrijke ‘kolchozi’. Het eigenlijke thema van dit laatste boek is n.l. juist de geschiedenis van die collectivisatiebeweging met al haar triomfantelijke en tragische begeleidingsverschijnselen; een beweging, die wel is waar nog steeds niet tot stilstand gekomen is, maar die nu toch een stadium bereikt heeft, waardoor zij zich voor goed een plaats, en een buitengewoon belangrijke plaats, in de geschiedenis der Russische Revolutie en daarmee in die der menschheid heeft veroverd. Overigens heeft Hindus in dit boek dezelfde artistiek-concrete methode toegepast als in zijn vorig. Ook hier weer is het de revolutie in den mensch, die hem bezighoudt, ja nog consekwenter dan in ‘Humanity Uprooted’. Het heele boek is feitelijk één lang gesprek van den schrijver met zijn oud-dorpsgenooten over hun houding tegenover het groote nieuwe, den ‘kolchoz’. Juist zijn intieme kennis van het verleden van het dorp opent zijn oog voor detail-verschillen met het heden, die elken anderen waarnemer ontsnapt zouden zijn, maar die niettemin boekdeelen spreken. Al aanstonds bij zijn aankomst treft hem het nieuwe schoolgebouw, een kinderbewaarplaats en een, zij het primitieve brandweerpost: instellingen niet geschikt om op zichzelf de verbazing, laat staan de bewondering van den Westerschen lezer te wekken, maar die voor den kenner van het oude Russische dorp niet meer of minder dan een revolutie beteekenen. En we kunnen het begrijpen, als Hindus ons vertelt, dat voorheen gemiddeld een dorp elke tien jaar tot den grond toe afbrandde (blz. 26). Het is geen toeval, dat het Russisch een apart woord kende voor een boer, die bedelen ging omdat zijn hut een prooi der vlammen was geworden. Ook het op zichzelf triviale feit, dat geen enkel kind in zijn dorp meer weet wat een ‘Roesalka’ was, treft alleen, maar dan ook sterk dengeen, die weet welk een kwelling dit geloof aan kwade boschen veldgeesten eeuwenlang voor het Russische kind geweest is. Hindus' waarneming is zóó wonderlijk precies, dat de oplettende lezer zelfs verschil in de houding van de menschen tegenover de problemen van den dag kan opmerken, dat tusschen 1929 en '30 moet zijn ontstaan. Was er in ‘Humanity Uprooted’ nog sprake van de moeilijkheden van een jongen communist die trouwen wilde met 'n meisje, dat alleen in een kerkelijk huwelijk toestemde, nu blijkt, dat zelfs in dit ‘doove’ dorp het laatste jaar van de veertien huwelijken er maar twee kerkelijk ingezegend zijn (blz. 50). En dat weer beïnvloedt op zijn beurt ook de gedachten van de popen. | |
[pagina 293]
| |
Er is in dit boek een prachtig portret, dat geen romanschrijver verbeteren zou - natuurlijk niet - van een twijfelenden priester, nochtans een, die goed af is, omdat zijn parochie in een handelscentrum gelegen is en de kleine handelaren, gezworen vijanden van den sowjet, zijn gezworen vrienden zijn. Als god dan waarlijk almachtig is, vraagt hij zich af, waarom doet hij dan niets? In de dagen van het Oude Testament was dat anders (blz. 261-266). Niet minder reëel is het portret van het ‘nieuwe meisje’, Wjera, dat op 18-jarigen leeftijd haar studiën aan een landbouwschool heeft moeten onderbreken om secretaris en practisch het hoofd te worden van een ‘kolchoz’, het ‘nieuwe meisje’, dat een rilling krijgt, als zij van den Amerikaanschen gast hoort, dat de bourgeoismeisjes in Amerika ‘voor zichzelf’ leven, een gedachte, die haar volkomen irreëel en onbegrijpelijk schijnt (281 v.v.). Hier vooral komt treffend uit, hoe de leidende gedachte van deze revolutie weliswaar de persoonlijkheid in onzen zin niet telt, maar desondanks duizenden en millioenen pas tot een besef van hun persoonlijkheid doet ontwaken, omdat zij een doel aan hun arbeid en een richting aan hun denken geeft. Hetzelfde geldt voor het zigeunermeisje, dat, als een moderne Jeanne d'Arc, haar volk tot overwinning leidt, maar niet op buitenlandsche vijanden met kruit en lood, maar op de inwendige duistere machten van wanorde en arbeidsschuwheid met woord en voorbeeld (blz. 301 v.v.). En ook haar twijfel verzwijgt de schr. niet, de twijfel, die alle echte geloovigen kennen, wanneer zij, opgewonden door de muziek en den dans van haar wonderlijke volk, het oude zwerversideaal weer voor een oogenblik in haar hart en zinnen voelt ontwaken (blz. 314). Cijfers geeft Hindus weinig, maar waar hij het doet, zijn ze ook sprekend, zoo zijn mededeeling, dat een geleerde berekend heeft, dat alleen de afscheidingen tusschen de indiviaueele erven 7 % van het land in beslag namen, hetgeen zeggen wil, volgens een andere berekening, dat alleen op dat verloren land genoeg graan verbouwd zou kunnen worden om de helft van de bevolking van al de Russische steden te voeden (blz. 65). Of elders, waar hij vertelt, dat het sterfte-cijfer, dat vóór den oorlog in Rusland 30.5 per 1000 bedroeg, in de drie jaren 1926-'29 tot een gemiddelde van 17.4 was teruggeloopen, zoodat er nu op hetzelfde gebied als in 1914 twintig millioen menschen méér wonen (blz. 343). Beide cijfers voeren ons inderdaad in de kern van het probleem der collectivisatiebeweging. Om de beteekenis ervan ten volle te beseffen, zou eenige kennis van Ruslands agrarische problemen en zijn daarmee samenhangende snelle bevolkingstoewas noodig zijn. Ons ontbreekt de ruimte en het is ook hier niet de plaats om | |
[pagina 294]
| |
ze te geven, maar het staat vast, dat alle pogingen tot oplossing van die problemen sinds die van 1861 hebben gefaald en dat, volgens Hindus, alleen deze collectiviseering, die tevens rationaliseering beteekent, uitkomst kan brengen. ‘Its overpowering merit is its superiority to Russian individual agriculture as a method of production’ - laat hij cursief drukken (blz. 337). Voor de nadeelen is hij niet blind, integendeel: het is zijn eigen jeugd, die hier onherroepelijk verdwijnt. Maar evenmin als men de fabriekmatige productie in de industrie zal willen veroordeelen, omdat zij ten koste van het handwerk is moeten opgroeien, evenmin kan men de collectivisatie in den landbouw afwijzen uitsluitend op grond van het feit, dat zij den individueelen boer van zijn individueel bezit vervreemdt (blz. 342). Collectiviseering zonder ontkoelakiseering is onmogelijk, maar dit vermindert anderzijds het individueele leed voor hen, die weigeren tot den ‘kolchoz’ toe te treden, niet. Hindus geeft er treffende beschrijvingen van (hfdstk. XIII), doch niet minder treffend zijn de bladzijden, die hij wijdt aan den Joodschen oud-groot-pachter, die in sociale positie met een landheer gelijk stond, doch die zich met Russische wijsheid wist te schikken en bij uitzondering in een Joodschen kolchoz als herder werd toegelaten (hfdstk. XV). Van het leven op den kolchoz zelf geven de blz. 202-218 een beeld: het kleine begin van het secretariaat in een hut, waaraan één kan petroleum en één lucifer een einde had kunnen maken, maar waarin een gedachte woonde, die bezig is het leven van een 130 millioen menschen tot in den grond toe te wijzigen en, als het lukt, te verbeteren, zoowel materieel als cultureel, dat wil ook zeggen: moreel. Wie dat proces, voorzoover het zich niet in statistieken laat vastleggen, maar zich in den mensch zelf voltrekt, wil volgen, kunnen wij, wanneer hij er zich niet door eigen waarneming van op de hoogte kon stellen, niet beter aanraden, dan het hier besproken boek te lezen. Het is moderne journalistiek en geschiedschrijving op haar allerbest. J. Romein |
|