statistiek over psychisch normale menschen uiterst schraal is totnogtoe. Een ding staat echter vast - en we hebben dit hier reeds geschreven - n.l. dat naarmate men de personages meer onder den invloed stelt van een dwangidee, men hun verantwoordelijkheid beperkt, dat zij minder vrij staan en ons minder belang inboezemen. Van Adelaïde weet men tegen het einde van het boek dat zij niet meer te redden is, dat doet de spanning afnemen. De lezer zegt bij zichzelf: In Godsnaam dan, er is niets aan te doen! En hij laat de heldin aan haar lot over.
Met Eric is dat niet het geval. Hij mòet niet krankzinnig worden. Zijn lotsbestemming is minder door het fatale geteekend. Zijn vrijheid en dus ook zijn verantwoordelijkheid zijn grooter als die van zijn moeder. Als romanheld is hij dus interessanter. De strijd dien hij levert is boeiender en we zouden stellig nog meer geboeid geweest zijn, had Walschap Eric wat minder natuurlijk geteekend, d.i. wat minder zwaar belast. Men mag immers niet vergeten dat Adelaïde haar schaduw werpt tot over dit boek en men dus geneigd is Eric met zijn moeder over één kam te scheren. Nu lijkt het geval van Eric teveel op dat van zijn moeder. Men ziet niet genoeg dat hij een ander lot kon hebben.
Dat alles zijn bezwaren die echter de gezonde structuur van de romans van Walschap niet kunnen aantasten. De vitaliteit die er in steekt is te sterk om zich te laten ondermijnen door beschouwingen van zuiver speculatieven aard. Walschap is goedsmoeds te midden van het Vlaamsche volk gaan staan en dit is een van de redenen van zijn succes. Natuurlijk zou hij zonder zijn buitengewoon talent als verteller, zijn grondige kennis van de dorpsmenschen, zijn begaafdheid om de toestanden met een paar zinnetjes uit te beelden, er niet in geslaagd zijn van het leven ten platten lande zulk treffend tafereel op te hangen als we hier te zien krijgen. Maar men zal aannemen dat het reeds een groot ding is zulken vasten grond onder de voeten te hebben, als de bodem waarop men zelf is gegroeid. De menschen die hier worden ten tooneel gevoerd, zijn als het ware van de straat genomen. Het zijn geen verzinsels van des schrijvers verbeelding. Gaat naar den buiten en ge zult ze tegenkomen in levenden lijve.
Walschap laat ze spreken zooals ze dit in de werkelijkheid doen; maar juist hierover zijn wij het met hem niet meer eens. Ze spreken een beetje teveel zooals op de straat. Dat verhoogt den toon niet van den dialoog. Het verhaal krijgt er een soort folkloreluchtje door, waarvan het beter ware verschoond gebleven. Uitroepingen als ‘allee’ e.d. te pas en ten onpas gebruikt, geven aan het werk een lokalistisch vernis waarvoor het veel te goed is. Want een man