en een rouph sailor is, dan zal zijn boek ook wel O.K. zijn - aan de anthologie laat voorafgaan.
En dadelijk brengt hij ons van aangezicht tot aangezicht met dat eenige groote raadsel dat de Sphynx der Oceaan ons opgeeft. Waarop berust mijn aantrekking, o stervelingen? Ik doe u niets dan kwaad, ik zonder u af van uw geliefden, ik maak u ziek, ik geef u geen voedsel en als uw schip niet tegen mijn luimen bestand is, dan gaat het onder en dan laat ik u door mijn haaien opvreten of ik pers uw arm lijk samen met vele atmosferen druk in mijn gruwelijke diepten. Waarom hebt gijmijtoch lief?
Men kan het probleem ook zoo stellen als Tomlinson doet. Als men op een kleine kolenboot zonder verwarming op een echte wintersche dag bij hooge zee over de Noordzee zwalkt en alleen niet levenslang verkleumd thuiskomt omdat er nog zijn die zegeningen die gin, whiskey, ale heeten, waarom monstert men toch weer aan inplaats van een of andre werkeloozenkas te gaan trekken? Als men met zeshonderd man en vijf schepen uitgaat, de wereld omzeilt, door de eigen landgenooten verkocht en verraden wordt en terugkomt op een wrak met 17 zieken, waarom gaat men dan nog eens de wereld omzeilen de andere kant om?
En Tomlinson tracht het raadsel van de Sphynx op te lossen door velen die gevaren hebben of over en aan de zee gepeinsd, zich te laten uitspreken.
Men kan niet zeggen dat hij iemand overslaat.
Hij begint met Homerus. De held, de goddelijke dulder Odysseus, was een van de vroegste liefhebbers. Hoe goed hij het ook bij Kalypsoo had, hoe vaak deze hem met haar weelderige armen omstrengelde (te vaak misschien?) hij moest er weer van door. Maar Odysseus had nog een reden; hij wou naar huis, naar Penelope die een van de weinige vrouwen schijnt te zijn geweest, waard om de zee ervoor vaarwel te zeggen.
Dan laat Tomlinson de profeet Elia optreden. Deze ziet voor 't eerst de zee en vraagt minachtend: ‘Is dat nu alles? Die grijze deinende vlakte, waar je al misselijk van wordt als je hem ziet, en waarop verder ook heelemaal niets te zien valt?’
Neen, voor Elia was de zee niet gevaarlijk.
Men kan aan de hand hiervan nog verder teruggaan en het scheppingsraadsel oplossen.
‘In den beginne schiep God hemel en aarde.’ Waarom deed Hij dat? Van de zee is geen sprake. Dus die was er al. En waarschijnlijk verveelde die grijze, deinende vlakte hem nog Godsgruwelijker dan Elia. En dat terwijl die arme profeet alleen de Roode of de Doode Zee, beide binnenwateren van mindere kwaliteit, te zien kreeg, en