| |
Een kentering in Wassermann's werk
Jakob Wassermann, Etzel Andergast
S. Fischer Verlag. Berlin, 1931
Dit boek is een hernieuwing. Weer eens heeft de groote schrijver de wereld van zijn denkbeelden doen splijten onder den druk van zijn doorgronders-, zijn onderzoekershartstocht. Op de puinhoopen van het oude ontstond de nieuwe ideeënwereld. Zijn kunst
| |
| |
heeft zich hier nog niet bij aangepast. In het voorafgaande werk ‘Der Fall Maurizius’ had Wassermann een vorm van romanbouw gevonden die zich geheel aanpaste bij den inhoud, bij Wassermann's denkbeelden over mensch, wereld en gebeuren. De schoone vorm was den schoonen inhoud waardig. Nu de inzichtenwereld gerevolutioneerd werd, is hierdoor een bouworde noodzakelijk geworden, die Wassermann bij lange na niet tot de volmaaktheid van constructie heeft kunnen brengen die we in ‘Der Fall Maurizius’ vinden; zoo wordt een opvallend waarde-verschil veroorzaakt tusschen den inhoud van het vermelde en de vorm, waarin dit gebeurt. Een typisch Wassermann-verschijnsel: de inhoud is de techniek een eind vooruit, en zal pas bij een volgend boek ingehaald worden. Een verschijnsel dat we alleen constateeren bij hartstochtelijke denkers en levensherscheppers, die als het ware naakt vechten met de golven van den eigen zielsstroom. Het is of Wassermann zooveel en zoo veel belangrijks mede te deelen heeft dat hem tijd en lust ontbreekt zijn schildering aesthetisch te ordenen. Hij houdt zich dusdanig met den ernst van leven, mensch en kosmos bezig dat het hem een zijn inhoud onwaardig, een schendend streven lijkt, dezen inhoud te kneden, te vormen, te verdeden, te construeeren naar een aesthetische formule, om der wille van een aangenaam geheel. Dat wil wat zeggen: Wassermann, de romaningenieur, minacht de aesthetische vorm, de rangschikking met schoonheid als criterium en aanvaardt als eenige richtsnoer, vlugheid, duidelijkheid van mededeeling,... meer ‘neue Sachlichkeit’ dan hij dat zelf bewust wil. Want vroeg men hem, bent u aanhanger van de aesthetica der ‘Sachlichkeit’, dan zou hij zeker antwoorden: ‘Blijf mij van het lijf met uw conventioneele kunstmodewoorden.
Ik heb den aesthetischen romanopbouw verworpen, omdat ik niets wil kiezen dat de directe communicatie van schrijverdenker en lezer-ontvanger in den weg staat, niets dat de vorm van het leven, van de gebeurtenissen en de onderlinge beïnvloeding van menschen, gerangschikt, dus gestyleerd, dus vervalscht weergeeft. De vormkunst die gij dè kunst noemt, schaadt de ernst en eeuwigheid en oneindigheid der denkende, waarnemende ziel. Construeeren en styleeren is eigenwijs, wijl die kunst mooier en sprekender wil zijn dan het leven zelf.’ En toch is er in Wassermann iets van zijn oud stijl-ideaal, van zijn moeizame constructie-behoefte overgebleven. Hierin komt dit tot uiting dat hij voortdurend zijn eigen verhaalvorm rechtvaardigt, als voelde hij dat er wat aan hapert: ‘Es erscheint mir ratsam, die Erzählung Andergasts ohne Rücksicht auf mehr oder weniger interessante Einzelheiten auf ihren Kern zusammenzudrängen, da es sich hier nicht um eine Sitten- | |
| |
und Charakterstudie handelt, sondern um Historie. Der Leser hat dann nicht zu befürchten, dasz der Vorgang stimmungsmäszig aufgebauscht und durch ein darin befangenes Medium gefärbt ist. Und was ihm an Spannung entgeht (ich komme immer mehr dahinter, dasz es nichts Langweiligeres gibt als die sogenannte Spannung) gewinnt er an Uberblick und rascher Folge’ (blz. 290). Wassermann is zoo oud geworden dat hij ieder stijl-effort (ook bij zichzelf) waarvan hij de bedoeling raadt, daardoor reeds dégoûtant vindt; hij wil alleen zeggen waar het op aankomt. Zoo ontstond dit boek, dat soms het karakter van een kroniek heeft, dan weer van een medisch, psychologisch essay en dat inderdaad altijd boeiend is, wat van sommige van Wassermann's te kunstig geconstrueerde boeken niet gezegd kan worden. Daarentegen doet het ons in constructief-aesthetischen zin niet als schoon aan en laat het geen eenheid van beeld in ons achter.
Om in Wassermann's psychologische, ja psychopathische denkwereld te blijven: ik waag te gelooven dat in dit werk, waarin de schrijver zich en het leven dat hij ziet, den vrijen teugel laat, een auteur compensatie zoekt voor vele jaren van gedwongen, te overdreven constructieven arbeid, die juist hem van nature niet lag. Deze losheid van constructie, die de roman-aesthetica haar architectonisch karakter ontneemt en haar als eenige wet, die der getrouwheid aan eigen visies en ingevingen en die der eerlijkste en directste communicatie toekent, gaat saam met een inzichtverandering van den schrijver, die ik de revolutie van zijn denkleven genoemd heb. Wassermann is gaan twijfelen aan de onwankelbaarheid van de ‘Gestalt’, de ‘Gestalt’ die de kern van zijn kunst was, en zijn diepe liefde had. Het schijnt dat èn de ontzaglijke verandering der menschheid van voor en na den oorlog èn ook, al bekent hij dit zelf niet en uit hij zich in dit boek anti-freudiaansch, de leer van Freud, zijn geloof aan de eenheid, de gegevenheid van het menschenkarakter ondermijnd hebben. Was vroeger het groote feit voor hem, het aangeboren, zich ontvouwend, den tijd beïnvloedend karakter, nu staart hij verstomd naar een ander verschijnsel, dat der karakter-mutaties onder den invloed van den tijd en van krachtige, psychisch geladen personen, die dan toch ‘Gestalten’ naar den Wassermannschen geest gebleven zijn. ‘Viele behaupten, die Unverwechselbarheit der Bildung, die man Gestalt nennt, bedeute nichts mehr gegen die Ubermacht der Dinge und den Geist der Masse. Am Ende haben sie recht, und es ist unmöglich geworden, aus der einmaligen Art eines Menschen giltiges Zeugnis zu schöpfen für seine Zeit und seine Welt.’ Het schijnt dat Wassermann zich die karakterveranderingen als mutaties denkt en niet evolutionair. Want van een historisch zich vor- | |
| |
mende en vervormende psyche in den zin van
het historisch materialisme wil hij niets weten. Merkwaardig anti-historisch wordt onze tijd na de overdreven historische gezindheid der negentiende eeuw. En ik voel het als symptoom wanneer Professor C. de Boer, in zijn pas verschenen merkwaardige inaugurale rede breekt met ‘de drift naar het verleden in de Romaansche linguistiek’; en ik in dit boek van Wassermann lees: ‘Entwicklung, was ist das überhaupt, erschöpfte Form, jeder Aufrisz (dus statische schildering) ist wesentlicher, nichts wird Gleichnis in ihr, eine scheinbare Breite der Welt soll das Bild der Welt ersetzen, und an Stelle der lebendigen Figur, die rund ist und etwas bedeutet, tritt das lähmende Nacheinander in der Zeit.’
Ondertusschen is in aesthetischen zin Etzel Andergast, de jonge held van het voorgaande boek ‘Der Fall Maurizius’, dupe geworden van Wassermann's veranderde karakterologische inzichten. Want de jonge vechter voor de rechtvaardigheid, die zulk een centrale plaats in het vroegere boek innam, is nu verworden tot een modernen jongen man, die het leven van alle klassen der maatschappij wil leeren kennen en een kweller van zichzelf en van anderen is. Hij is een ziekelijk op-de-proef-steller van menschen, hij wil ze in de ‘vurige oven werpen’ om te zien of ze echt en vuurvast zijn, hij is dus de maniak geworden van denzelfden karakteraanleg dien Wassermann ons teekende in ‘Der Fall Maurizius’. Zijn denk- en dadenleven doet hem echter niet de centrale plaats in dit werk verdienen die hij in het laatste deel ervan inneemt. Ik geloof niet (en vind dit misschien gelukkig) dat Wassermann tot een vaste karakterologische theorie gekomen is omtrent de standvastigheid en mutabiliteit van karakters, omtrent ook de noodzakelijkheid van een statische of dynamische karakterschildering. Want hoe hij ook te velde trok tegen het schilderen eener ontwikkeling, in Andergast heeft hij dit toch gedaan. Zijn geloof in het magische der wereldorde, zijn steeds met de religie paralelloopende en deze nooit rakende geest, heeft hem hiertoe geleid. In Maurizius krijgen we Etzel's opstandigheid tegen het onrecht. Dan volgt Etzel's verkilling; hij wil weten, want het geval Maurizius heeft zijn jong geloof in den strijd voor het recht gedoofd. Etzel wordt weer gewekt door de groote figuur van den dokter Jozeph Kerkhoven. De strijder tegen het onrecht moet zelf boete doen in het verraad dat hij tegen zijn redder Kerkhoven begaat. Hij leert het gruwelijke ‘peccandum est’, de noodzakelijkheid der zonde. Hij zelf schendt schandelijk het recht, de liefde en de schoonheid. Dan keert hij naar zijn moeder die op de bergen woont en komt er tot rust.
Het oude uitgeziekte leven verzinkt en hij ligt
| |
| |
er nieuw en open voor de toekomst. U ziet hoe deze schokkenpsychologie, laat mij haar ‘catastrophen’ en ‘phoenix’-psychologie noemen, verwant is aan de religieuze opvatting van zonde en volkomen omkeer, van beproeving en loutering en deze toch nooit raakt. Voor den religieuzen mensch werkt God. Voor Wassermann is God de magie der ordenende en weer verwoestende, saambrengende en scheidende stroomingen, die zoowel en tegelijkertijd psychisch en physisch, aardsch en universeel zijn.
Dit werk is in twee deelen verdeeld, waarvan het eerste de ‘Vorwelt’ de wereld voor den oorlog, en het tweede den ontketenden tijd van na den oorlog beeldt uit de verwikkelingen van enkele menschen en uit de gesprekken van groote afzonderlijke menschen, die toch diepe belevers zijn van wat er rondom hen gebeurt.
Wassermann gelooft dat men zijn psychische kracht in een ander individu kan overgieten, natuurlijk als het individu voor zulk een opname geschikt is. De krachtwekking gaat van den ingenieur Irlen tot den dokter Kerkhoven, en van dezen naar Etzel Andergast. Irlen, één der edelste typen uit dit werk en uit heel Wassermann's arbeid is een geest die even diep als geordend is, rechtvaardig en wilskrachtig, een élitegeest zooals alleen de aristocratie der geslachten er één kan voortbrengen, waar ze dan zelf vijandig tegenover staat. Irlen is een beschaafd mensch in den mooien hoogen en in den gewoon-wereldschen zin van het woord. Het is een Duitscher die in de periode van Wilhelm Duitschland sterk maar ook vet en banaal ziet worden en de gevaarlijke toekomst voorvoelt. Vernederd in het land en de menschen die hij lief heeft, wijkt hij uit naar Afrika, komt van daar, aangetast door een gevaarlijke tropenziekte terug en als patiënt ontmoet hij Kerkhoven, een eenvoudige provincie-arts van nederige afkomst wiens groote, braakliggende gaven hij raadt en wekt. Kerkhoven is groot in alles wat onbewust in hem is, schuchter, goed maar klein in het bewuste. Eenmaal gewekt wordt ook zijn denken en streven grootsch, maar zijn zelfbewustzijn blijft beperkt en nederig, hij raadt en heelt alles rondom zich, vergeet zichzelf en is blind voor het lijden van zijn vrouw Marie, Irlen's nicht, die om hèm is gescheiden en die zich moe van verlangen en ziek van alleenheid in de armen van den krachtigen Etzel Andergast, 's meesters gunsteling en genezen patiënt werpt.
Deze dokter Jozeph Kerkhoven, is de meest grootsche litéraire figuur van een geneesheer sinds de dagen dat de dokter de populaire woordvoerder der naturalisten was en wijkt volkomen af van den naturalistischen dokter. Hij gaat terug tot Paracelsus; Wassermann haalt deze ook aan. Sterk door het Freudianisme, hoewel tegenstander der dood-analyseerende methode, verwerpt ook hij de
| |
| |
algemeenheden der psychiatrie en komt mijns inziens hierin met Freud overeen, dat ook hìj ieder geval op zichzelf en geplaatst in het heele levensbeeld van den patiënt beschouwen wil en dikwijls zoogenaamde fixaties aan bepaalde gebeurtenissen uit het individuëele leven in een of andere neurose herkent. Men noemt Kerkhoven weleens een wonderdokter en haat hem hierom, maar dat is hij juist niet. Hij heeft gezien dat er geestelijke epidemieën heerschen waarvan alle neurosen en de te onverschillige of te dol-opstandige geestesgesteldheden die in zulk een groot aantal in Duitschland voorkomen, de gevolgen zijn. Hij gelooft aan een soort psychische hegemonie en dat een lichaam dàn pas ziek wordt als de geest dit toelaat. Theoretische therapie kan Kerkhoven niet vinden. Door persoonlijke begaafdheid, door een wijde sympathie voor de zieke, door achting van het individueele geval en door het betrekken van dit geval niet in een psycho-pathologische categorie maar in het tijdsbeeld, verricht hij zijn miraculeuze genezingen, die ten deel berusten op zijn kracht, rust en zekerheid brengende persoonlijkheid en toch ook ten deele op het ontsluieren van ongekenden samenhang naar Freudsche methode.
Jozeph Kerkhoven zelf is, eigenaardig genoeg, een groot beeld in mij geworden, hoewel zijn omlijning toch werkelijk niet scherp is en in zijn portret tegenstrijdigheden voorkomen. Er is echter een merkwaardige suggestie der breedte, die zeer zeldzaam is, en met de suggestie der scherpte gelijk staat, haar soms overtreft. Zoo ziet men Kerkhoven levend en geweldig ondanks zijn te weinig gefixeerde omlijning. Heeft misschien een groot mensch evenals een grootsch landschap een niet te bepalen, nooit een vast-staande mathematische lijn volgende grens?
Kerkhovens vrouw, Marie, Irlens nicht en echte geestelijke erfgenaam, is een verfijnde voorstandster van het individueele recht en der individueele waardigheid in een tijd van massa-menschen en massa-verschijnselen. Zij is puur en wild, steeds aristocratisch in haar volgens burgerlijke begrippen onzedelijk liefde-leven. Zij is in Kerkhovens leven de begrenzende en regelende persoon. Rondom al deze menschen leeft de wereld van tegenwoordig, van saamscholend verlangenden en in het woord nieuwen moed zoekende ontmoedigden, van door tijd of door afstamming tot psychopaat gemaakte menschen, een wereld die velen als te kras, te op de spits gedreven zullen beschouwen, terwijl Wassermann zegt, dat het zijn schuld niet is dat de wereld er zoo uit ziet en hij niet aan ‘Schönfärberei’ doen wil. Dit somber markante is toch wel het karakteristieke van het Duitschland van heden. Wassermann werd tot de beelder van de ‘Verelendung’ van een land, zijn volk, zijn jeugd,
| |
| |
en zijn ziel. In dit boek ziet men een generatie smartelijk zoeken naar een geestelijk evenwicht dat niet meer te handhaven is door de aan zijn twee polen werkende krachten.
Een vriend van mij, ook een dokter, noemde dit boek terecht een ‘biblia’, een bijbel. Dat is het ook met zijn geweldigen geestelijken rijkdom, zijn vele tegenspraken, die toch even rijk zijn aan waarheidsgehalte, zijn laagten en hoogten, zijn stijlwisselingen, vertragingen en versnellingen. Wat valt er niet in te herlezen. Verschieten geopend. Verstopte ‘wetenschappelijke’ mondingen opengelegd. Psychologie, philosophie, biologie, sociologie, pathologie,... misschien niet voor den vakman maar wel voor den meerdan-vakman. Dit is litérair-aesthetisch bezien het slechtste, amorphste van Wassermann's laatste werken, en door opgestapelden geestesrijkdom het allerbelangrijkste. Misschien is een hoogere synthese van vorm en inhoud mogelijk, maar ik vrees dat hierbij toch altijd, ten bate der kunst, het leven en wat ik het temperament van het boek zelf noem, te kort zou komen.
P.S.
|
|