onderdeel speciaal in de Roomsche pers dan nog al wat rumoer ontstond. Er waren plotseling vaders, die zich herinnerden dat hun dochters met Eva Raedt - de Canter op de schoolbanken hadden gezeten en dat zij, hunne dochters, nooit en te nimmer geklaagd hadden over de behandeling en zij, de vaders, toonden zich diep verontwaardigd over de manier waarop deze dame het internaat aanviel. Dat kwam niet te pas.
Het was een net, ordelijk en degelijk instituut. Zij zouden er desnoods vandaag aan den dag hun kleindochters heenzenden.
Eva Raedt - de Canter moge troost gevonden hebben in de gedachte, dat er in Holland nu eenmaal weinig te pas komt. En dat de Hollander nog steeds een diepe genegenheid koestert voor ingezonden stukken.
Men had zich over dit onderdeel niet zoo behoeven op te winden. Het vermeerdert of vermindert de waarde van het boek niet. Het heeft er tenslotte weinig mee van doen.
Het is mogelijk dat het beschreven internaat veel lijkt op een bestaand, maar wat doet het er toe? Al vrees ik dat ik de verontruste vaderen en belaagde dochteren wel nimmer zal kunnen doen beseffen dat het éénige wat van belang is: dit boek, dit boek alleen zooals het daar voor mij ligt als een afgerond geheel.
De charme van dit boek is een gevaarlijke charme. Zij baseert zich voornamelijk op het feit dat de hoofdpersoon - om het zoo maar eens te noemen - zichzelf tutoyeert, waardoor het contact tusschen lezer en schrijver feller ge-accentueerd wordt. Tusschenpersonen zijn uitgeschakeld. Het wordt oog in oog, hand in hand gesproken. Wie goed luistert hoort de hartslag, wie nauwkeurig toeziet bespeurt zelfs het lichtste trillen der oogleden. Het boek krijgt daardoor - in welhaast volkomen staat - de bekoring die ieder mensch (letterlijk) voor ons heeft. Het is daarmee nog geen kunstwerk.
En dit ‘Internaat’ is zelfs niet eens een objectieve beschouwing. De herinnering aan haar jeugdjaren heeft de zeer sensitieve schrijfster telkens weer er toe gedwongen den afstand, welke men als kunstenaar tot zijn onderwerp moet innemen, te negeeren. De belichting werd niet meer zuiver. Men gaat nu eenmaal niet met zijn neus op De Nachtwacht staan, wanneer men de schoonheid ervan wil ondergaan en méér nog: overdragen op anderen.
Vandaar dan ook dat ‘Internaat’ slechts bij gedeelten goed is. Speciaal wanneer het contact met de natuur hervonden wordt. De hevige drift welke de schrijfster moet bezield hebben vervormde b.v. een figuur als Soeur Alphonse tot een caricatuur, een demon zelfs.
Ik schreef het in den aanvang: men moet op zijn hoede zijn met