Critisch Curiosum
L'art de la critique
I
Er zijn, ook al is men een dichter van belang, nog altijd elementaire eischen waaraan men als criticus te beantwoorden heeft. Bijvoorbeeld, dat men in staat is juist en met begrip te lezen.
Slauerhoff schrijft in De Nieuwe Arnhemsche Courant over Costers Schetsboek. Hij citeert daaruit... ‘als gevolg van het feit, dat de wetten van de ziel ons onbekend gebleven zijn, veel meer onbekend dan de wetten der natuur’.
Niet bemerkend, dat hier sprake is van ons onbekende richtende krachten, die misschien in het zieleleven even onafwendbaar werkzaam zijn als de ons bekende wetten in de natuur, meent hij dat het hier gaat over het uitvaardigen van wetten voor het zieleleven. En gaat dan op deze denk- en leesblunder alinea's achtereen door: ‘Wat, wil men de ziel ook al wetten gaan geven, dat is toch de constitutioneele neiging te ver gedreven. Als er een ziel is, dan zal toch zeker haar voornaamste kenmerk zijn, dat zij zich aan alle ijking, alle wetmatigheid onttrekt en haar eigen leven leidt? Denkt de heer Coster dat een menschheid met meer wettige zielen en minder onwettige geboorten gelukkiger zal zijn? Als ieder den ander begrijpt, ontziet, toegeeft?’
Verderop slaagt hij er niet in uit een vrij eenvoudige zin wijs te worden. Deze luidt: ‘Rond 1800 stonden, terwijl een geheimzinnige energie de menschheid plotseling doorschoot, de natuurwetenschap en de zielswetenschap zijde aan zijde.’
‘Wat beteekenen die 1800 stonden?’ vraagt de heer Slauerhoff daarop op lijzig dommen toon; en bazelt dan met klakkelooze spot wat over apocalytische taal, zonder zich zijn eigen bot onbegrip bewust te worden. Ik kan echter niet aannemen, dat Slauerhoff zoo dom zou zijn, minder in staat tot denken en lezen dan een Hoogere Burgerscholier. Ik neem aan, dat hij zich niet eens behoorlijk de