| |
| |
| |
[Nummer 7]
| |
Lawrence: wensch en wezen
John Middleton Murry, Son of Woman
The Story of D.H. Lawrence. London, Cape, 1931
I
‘De voornaamste taak van den criticus,’ zegt Lawrence in het eerste hoofdstuk van de ‘Studies in Classic American Literature’, ‘is het kunstwerk te redden uit de handen van den kunstenaar die het schiep.’ En de heer Middleton Murry heeft deze woorden tot het uitgangspunt gemaakt van zijn arbeid. Hij schrijft: ‘De waarheid omtrent L. te redden van de oppervlakkigen, die alles letterlijk nemen; haar evenzeer te redden uit de sluiers van zelfbegoocheling waarin L. zich gedreven voelde haar te verbergen, is het doel van dit boek. Wat L. was, niet wat hij voorgaf te zijn, is van belang voor de menschheid.’
Is Middleton Murry er in geslaagd zijn Geschiedenis van D.H. Lawrence zoo te vertellen dat de belangrijkste Engelsche schrijver van zijn tijd er uit te voorschijn treedt zooals hij, boven de toevalligheden van zijn menschelijk noodlot uit, inderdaad was, de man wiens bloedige, nooit eindigende worsteling met zijn demon hem verheft tot het plan van tragische grootheid waarop ook een Dostojefski, een Vincent van Gogh hun strijd streden? Waarheid is er in ‘Son of Woman’ ongetwijfeld: de waarheid van Middleton Murry. Het is een moedige en voor honderd procent eerlijke poging om L. te begrijpen, het levert den grondslag voor een gedachtenwisseling die, uitgaande van de feiten, in staat zal moeten stellen het fenomeen Lawrence in zijn ware proporties te doen kennen. Een rijkdom en verscheidenheid van materiaal, dat niemand voortaan straffeloos zal kunnen voorbijgaan, is met groot meesterschap verwerkt in een van merkwaardige critische vermogens getuigend betoog, welks conclusies onafwijsbaar lijken. En het is geschreven met de zuivere liefde en vergevingsgezindheid die het kenmerk zijn van de waarachtige christelijke caritas. Maar dan, vraag ik mij af, wordt vergevingsgezindheid tegenover de demonische bezetenheid die Lawrence folterde, niet een onduldbare aanmatiging, is zelfs de onbaatzuchtigste liefde niet net ontoereikend om deze gebrokenheid te heelen. Liefde heeft Lawrence bij zijn leven niet geholpen; zij zal dat na zijn dood niet doen. Ik vrees, dat wie L. wil redden uit de gore handen van de ondiepen en kleinmoedigen die hem
| |
| |
onvermijdelijk tot de kwispedoor van hun lafheid en levensonmacht zullen maken, hem eerst zal moeten redden uit de liefderijke handen van wie in het leven een zijner beste vrienden was. Die persoonlijke betrekkingen, waaraan wij zooveel intieme bijzonderheden en documenten van waarde omtrent Lawrence danken, blijken achteraf voor Middleton Murry de grootste handicap. Men moet afstand kunnen nemen, in ruimte en tijd, om de dingen in hun juiste verhoudingen te overzien. Hoe grooter het ding, hoe grooter de afstand moet zijn. Jongere geslachten die Lawrence niet hebben gekend, zullen hem beter kunnen waardeeren.
Lawrence was, zijn leven lang, een smartelijk in zich zelf verdeeld en verscheurd man, die zijn smadelijke gebrokenheid altijd weer met pijnlijke openhartigheid moest belijden. De worsteling van den modernen mensch om zijn ‘wholeness’, zijn innerlijke harmonie en geloof in het leven te herwinnen, wordt in Lawrence's werk tot het bittere einde uitgestreden. Zoo groot was het vermogen tot lijden van dezen uitzonderlijken mensch, dat Middleton Murry niet aarzelt hem te vergelijken met een anderen Man van Smarten. Ook Lawrence heeft de liefde gekend die het verstand te boven gaat. Maar zijn liefde was, voor hem, te groot om te dragen, zij is veranderd in haat tegen een wereld die hem deed lijden zooals zelden een man heeft geleden. Lawrence zelf zou voor zich eer de rol van Judas dan van Jezus hebben opgeëischt. ‘Indien hij,’ schrijft Murry, ‘in staat ware geweest de gaafheid, waartoe hij geroepen scheen, ten volle te bereiken, dan zou hij de pionier geworden zijn van een nieuw soort menschen; hij zou zelf de eerste van een nieuw ras zijn geweest. Maar hij kon den last van deze voorbestemdheid niet dragen. Hij deinsde er voor terug, zijn krachten waren niet toereikend. Hij werd niet het prototype voor de gaafheid van den nieuwen mensch, maar het beeld van de volslagen ontbinding van den ouden. In hem voltrok zich de laatste fase van het conflict tusschen dierlijk en geestelijk in den mensch; het uiteindelijk loslaten van alle hoop op eenheid.’
Waarom moest de liefde van Lawrence tot haat worden, waarom was hij niet bij machte in zichzelf de synthese te bewerken die hem tot den profeet eener nieuwe menschheid zou hebben gemaakt? De tragiek van wat Middleton Murry Lawrence's mislukking noemt, vindt haar oorzaak in de liefde voor zijn moeder, die zoo groot, zoo teeder en zoo alomvattend was dat zij hem nooit heeft vrijgelaten de liefde voor een vrouw te leeren kennen zooals een man die kennen moet. Lawrence voelde voor zijn moeder wat hij had kunnen voelen voor het meisje van zijn keuze. Men versta dit vooral zooals het verstaan moet worden. Er is geen enkele aan- | |
| |
wijzing voor het vermoeden dat Lawrence op onnatuurlijke wijze sexueel vroegrijp zou zijn geweest; hij was wel, en zeer geprononceerd, geestelijk vroegrijp. De betrekking tot zijn moeder was, naar den geest, de betrekking van man en vrouw. Zij steunde hem, zij bracht hem tot geestelijken wasdom, zij vuurde zijn edelste vermogens aan. En toen hij het meisje ontmoette dat hem liefkreeg, was hij, van zijn kant, niet vrij haar minnaar te worden. Omdat de hoogste en innigste liefdegevoelens naar een andere vrouw waren gegaan, die... daar geen recht op had. Nooit meer kon een vrouw voor Lawrence minnares en moeder tegelijk zijn. Hij werd alleen verliefd voorzoover hij nog in staat was, verliefd te worden: sexueel. Het beklemmend tragische is daarbij dat Lawrence allerminst een bruut, eer een sexueele zwakkeling was; de mooiste ervaringen van het leven werden tot opgeschroefde en pijnlijk tot mislukking gedoemde experimenten. De man, wiens intense geestelijke overgevoeligheid en diepe devotie hem tot een geboren heilige maakten, bleef levenslang de gekruisigde zijner sexualiteit. Omdat de doem zijner geboorte hem slechts toeliet sexualiteit te ervaren als sensualiteit.
Deze gespletenheid heeft Lawrence's leven vergiftigd; zij is overal in zijn werk. Zij verklaart veel van de toomelooze overdrijving in erotische beschrijvingen en de moedwillige moorddadigheid waarmee hij de goede burgers zoo van streek bracht. Lawrence was niet ‘het fiere en ontembare manbeest’ dat Aldous Huxley achter hem vermoedde. Maar strijdbare, zegevierende manbaarheid bleef zijn hevig begeerde, onbereikbare wenschdroom. Voor die hersenschim moest hij het edelste in hem geweld aandoen en verkrachten. Langzaam, onafwendbaar werd een al te groote, niet te dragen liefde tot machteloozen haat.
Dat is het ‘geheim’ van Lawrence en Middleton Murry moest het onthullen als hij de waarheid wilde dienen. Hij behoefde, overigens, niets te onthullen dat Lawrence al niet zelf onthuld had; Lawrence was niet de soort man die iets van zichzelf kon verbergen. Uit zijn werk, uit citaat na citaat, met buitengewone scherpzinnigheid gekozen en tot een harmonisch logisch sluitend geheel verwerkt, laat Middleton Murry ons den tragischen ondergang van dezen gemartelden mensch aflezen. Er is geen ontkomen aan.
Maar, waar als dit alles moge zijn, het is niet de heele waarheid. Als Lawrence een zwakkeling was, juist als hij een zwakkeling was, dan was hij ook een ontzaglijk sterke. Dan heeft hij in zijn zwakheid bovenmenschelijke kracht getoond. Wat raken ons eigenlijk zijn sexueele mislukkingen. Niet dat Dostojefski een epilepticus was en Verlaine een dronkaard en Beethoven waarschijnlijk een pederast
| |
| |
is van belang voor de menschheid. Wel hoe zij, ondanks, misschien tengevolge van hun fysieke en psychische defecten, tot geestelijke heroën werden. Het is goed dat Murry heeft laten zien hoe en waarom Lawrence kapot ging. Maar om inzicht te geven in de werkingen en krachten van het mysterie leven, dat bloei is en vergaan tegelijk, had hij, na de analyse in zijn ontbindende elementen, den levenden mensch weer in zijn bloedwarme individualiteit moeten herscheppen. Wat Murry gegeven heeft is het lijden en sterven van Lawrence. Wij hadden zijn leven willen leeren kennen. Een man die heeft geleden en gestreden als Lawrence krijgt meer dan toevallige of persoonlijke beteekenis, hij wordt symbool voor het lijden en strijden der menschheid. In Lawrence is iets gestorven dat sterven moest. Opdat het nieuwe kon geboren worden, het nieuwe, dat volgende geslachten in staat zal stellen over de grenzen van hun oude wezen heen de verder liggende mogelijkheden der toekomst te ontginnen. Dat in Lawrence zelf het nieuwe nog niet kon geboren worden is, in dat licht gezien, een onbeteekenende bijkomstigheid. En Middleton Murry weet het. De woorden die Lawrence naar aanleiding van ‘Two Years before the Mast’ schreef over R.H. Dana: ‘Hij doorleefde deze ervaringen voor ons; wij zijn hem dankbare hulde verschuldigd,’ heeft Murry gekozen tot motto voor zijn boek over Lawrence.
Waarom dan moest hij zeven achtste van zijn plaatsruimte inruimen aan een ontleding, langs den weg der psycho-analyse, van Lawrence's mislukking als burger, echtgenoot, minnaar en vriend, en zoo de eminentie, die hem verhief boven mislukkingen, die de vernederendste nederlaag in zegepraal veranderde, voor zeven achtste verduisteren? Psycho-analyse is een practische werkmethode en ik kan ten volle instemmen met hen die beweren dat de literaire critiek het zonder haar nauwelijks meer kan stellen. Maar laten we voorzichtig zijn met haar toepassing en ons vooral niet aan haar eerste verrassende resultaten vergapen. Wat zou ze, zoo letterlijk en rücksichtlos toegepast als Middleton Murry haar toepast op Lawrence, zoo vlak met den neus op de feiten snuffelend, overlaten van de grootheid van Keats, Shelley of Strindberg, van Napoleon, van... Dante? Als een manier van voorbereidend onderzoek kan psycho-analyse haar nut hebben ter keuring van het materiaal waaruit de persoonlijkheid zal worden opgebouwd. Verreweg het grootste deel van dat materiaal had Middleton Murry uit zijn boek kunnen weglaten... omdat het materiaal gebleven is. Tenslotte was het om den man te doen, den completen mensch, zooals hij in zichzelf eenig en eeuwig is, en niet om de spieren en zenuwen die hem samenstelden. De psyche van een mensch kan, in laatste instantie,
| |
| |
niet ontleed worden. Zij wordt beleefd. En het eischt de scheppende vermogens van intuïtie en verbeelding om haar in literatuur weer tot een eigen autonoom leven te brengen.
Er is een gedeelte in Middleton Murry's boek dat dit hooge creatieve plan bereikt. Het is het hoofdstuk dat de periode van Lawrence's leven behandelt waarin hij, in het zenith van zijn scheppingskracht, het boek schrijft dat Middleton Murry als zijn sterkste, gaafste uiting beschouwt: Fantasia of the Unconscious. In een evenwicht zooals hij later zelden meer zal bereiken schouwt Lawrence kalm en klaar in eigen leven, ziet wat het is, hoe het moest worden wat het is en trekt aarzelloos zijn conclusies, die voor de gansche menschheid van onschatbare waarde zullen blijken. Voor eens is hij de sterke, onwankelbare held, de profeet, de leider die hij wilde zijn. En voor eens behoeft Middleton Murry de teleurstelling, dat Lawrence de onmenschelijk-bovenmenschelijke taak hem door het noodlot opgelegd, niet vervullen kon, niet weg te slikken. In de volheid van zijn bewondering en aanvaarding ziet Murry Lawrence als den man der toekomst die hij, ondanks alles, was en bepaalt zijn waarde en plaats in de evolutie van den geest sub specie aeternitatis. Het zal de voornaamste taak van iederen commentator moeten zijn dezen Lawrence uit Middleton Murry's boek te redden.
| |
II
Het is, vooral in Engeland, als Lawrence's grootste tekortkoming beschouwd, dat hij niet genoeg ‘kunstenaar’ zou zijn geweest. Middleton Murry toont onweerlegbaar aan dat het zijn grootste verdienste was. In den grond bekommerde Lawrence zich niet om kunst. Juist door het inzicht - en het onbeschroomd aanvaarden van alle consequenties die uit dat inzicht voortvloeiden - dat de noodzakelijke voorwaarden voor groote ‘kunst’ ontbreken in onzen tijd, bewijst Lawrence zijn grootheid boven het meerendeel zijner tijdgenooten. ‘De eerste voorwaarde voor groote kunst is dat de kunstenaar in staat zij elementaire waarden als zoodanig te aanvaarden. De kunstenaar moet zich onderworpen weten aan een gezag dat hij als grooter dan zichzelf erkent, hetzij God of Koning of beiden, hij twijfelt niet aan de gestelde machten. Dan, en dan alleen, is hij vrij om kunstenaar te zijn met heel zijn hart en heel zijn geest en heel zijn ziel. Die voorwaarde is thans niet aanwezig en zij zal nog in geen afzienbare tijden aanwezig zijn. De kunstenaar van vandaag ontdekt nergens een geestelijk gezag waaraan hij zich vanzelfsprekend onderwerpt. Wat overbleef is het gezag van
| |
| |
de kunst zelf - een holle frase. Kunst heeft, op zichzelf, geen gezag, het is een openbaring en uitdrukkingsmiddel van gezag. Zoodat de kunstenaar met de bewustheid, die voor het ontstaan van groote kunst een eerste eisch is, onvermijdelijk zijn krachten zal wijden aan het ontdekken of scheppen van het gezag, zonder hetwelk zijn werkzaamheid als kunstenaar onbelangrijk is en totaal zonder zin.’
De voorwaarden voor groote kunst zullen in langen tijd niet aanwezig zijn, meent Middleton Murry. Misschien zullen ze nooit meer aanwezig zijn. Er verandert iets in den mensch en als gevolg daarvan, in het aspect van de wereld. Het gezag dat de kunst behoeft, elk gezag, lijkt meer dan ooit een hersenschim. Den modernen mensch is de rust en de veiligheid die het gezag schenkt ontzegd. Hij kan zich nergens meer op beroepen, hij heeft het zelf, met de middelen die de aarde schenkt, uit te vechten, hij moet de werkelijkheid stuk voor stuk ontdekken. Wil hij niet ten onder gaan door de krachten die hij zelf heeft opgeroepen dan zal hij moeten leeren zich aan te passen aan een wereld welker uitzichten tengevolge van de vorderingen der wetenschap radicaal zijn veranderd en nog dagelijks in steeds sneller tempo veranderen. In den chaos der uiterlijke verschijnselen en het labyrinth van onopgeloste raadsels zijner psyche, waarin zijn opklarend bewustzijn hem heeft doen verdwalen, moet hij den weg vinden; en die weg is slechts te vinden in een nog grooter, nog klaarder, nog indringender bewustzijn. Er is geen terug mogelijk. Wat de menschheid op dit moment noodiger heeft dan brood is een nieuw of vernieuwd orgaan van bewustwording, een betrouwbaarder instrument om de trillingen van ons wezen te meten dan een wetmatige formule voor het vervaardigen van schoonheid. Nu we den roekeloozen tocht zonder eind naar zelfherkenning eenmaal ondernamen kunnen de gemakkelijke en door het gebruik banaal geworden emoties der kunst ons slechts in het moeras brengen. De hoogste en edelste kunstuitingen van het verleden kunnen ons nauwelijks meer ontroeren; tegenover onze psychische nooden lijken ze onwezenlijk en niet ter zake doend. En de kunst om de kunst zooals we die in onze dagen zien beoefenen is, naar het scherpe woord van Aldous Huxley, een spelletje halma geworden - een bezigheid voor kinderen en onnoozelen. De stoutmoedigste en oorspronkelijkste geesten hebben er zich al lang
verveeld van afgewend. Zal wat wij kunst plachten te noemen evolueeren tot een tak of een vorm van wetenschap? En zal, in het eind, wetenschappelijk denken niet de eenige vorm van bewustwording blijken?
Lawrence begreep de situatie beter dan eenig ander kunstenaar
| |
| |
van zijn generatie. Hij had al de eigenschappen die hem in een andere eeuw tot den grootsten schrijver van zijn tijd zouden hebben gemaakt. Doch hij gaf de pretentie een kunstenaar te zijn vrijwillig en bewust op. Het kan er zelfs op lijken of in zijn werk een begin wordt gemaakt met de liquidatie van de literatuur in de beteekenis waarin wij haar totdusver hebben opgevat. Er zijn door Lawrence's tijdgenooten zuiverder gecomponeerde romans, verzen van grooter vormschoonheid geschreven. Naast Lawrence's werk, zegt Murry, lijken ze levenloos en futiel. ‘Omdat ze onze diepste behoeften niet bevredigen. Al onze moderne kunst is zeer duidelijk en onherstelbaar van den tweeden rang. Zij moet dat noodwendig zijn zoolang haar doel is kunst te zijn. Er is, en er zal altijd zijn, plaats voor kunst van den tweeden rang (die bewering blijft geheel voor rekening van M.M. - H.); maar het produceeren daarvan is niet het werk voor een geest van den eersten rang. Lawrence was een geest van den eersten rang. Maar hij was geen groot kunstenaar. Hij was een profeet, een psycholoog, een wijsgeer, wat u maar wilt - maar meer dan dit alles was hij de groote levensavonturier van den modernen tijd.’
De gedachte-avonturier, de experimentator met het leven, met zijn eigen leven; en Fantasia of the Unconscious is zijn evangelie, daarmee doet hij zijn grooten stap vooruit naar een toekomst waarin komende generaties de vruchten zullen plukken van zijn bittere wijsheid. Als in al zijn werken canoniseert Lawrence ook hier zijn individueele ervaringen in een levensleer. Die ervaringen waren, ongetwijfeld, abnormaal. Maar juist uit Lawrence's abnormaliteit ontstond zijn schrijnende nood die hem zoo seismografisch gevoelig maakte dat hij het leven onmetelijk intenser en bewuster onderging dan de gemiddelde ‘normale’ mensch, dat zijn intuïtie zooveel dieper peilde, zijn blik zooveel verder zag. Het zijn, trouwens, altijd de abnormalen, beter is misschien te spreken van de sub-normalen, die de menschheid vooruitbrengen. Voor den man met een gezonde constitutie en degelijke alledaagsche opvattingen, den jovialen kerel, die een lieve vrouw, voorspoedig opgroeiende kinderen en een goede positie heeft, is er geen enkele reden ‘zich druk te maken’. Maar de grooten, die hun grootheid als een kwelling en brandmerk ondergaan, worden door den vloek van hun geteekend zijn opgezweept redding te zoeken in een sublimeering van hun wezen die de wereld als genie begroet. Het is misschien goed zich er rekenschap van te geven dat het fenomeen genie in zoovele gevallen een ziekteverschijnsel is. Maar een ziekte die, uitgeziekt, grooter en robuuster gezondheid voor het ras tengevolge heeft - al sterft de patiënt zelf aan zijn kwalen. In zijn rijpste werk ver- | |
| |
kondigt Lawrence openhartig en met nadruk dat de condities die hem voortbrachten door en door verkeerd en schadelijk waren en dat zulke rampzalige voorwaarden nooit een mensch mochten vormen. Als de menschheid Lawrence's boodschap verstaat zullen er geen Lawrencen meer zijn. Dat is precies wat het leven met hem vóór had. Om
het nog eens te zeggen met Middleton Murry's eigen woorden (The Adelphi van October 1930: Reminiscences of D.H. Lawrence): ‘Ik zou willen zeggen dat in Lawrence het leven zelf experimenteerde met een nieuwe menschensoort en dat het experiment beslissend was. Alles wat hij deed en was werd daardoor van vitaal belang; het kreeg een beteekenis die Lawrence's eigen persoonlijkheid te boven gaat.’
Een man van dergelijke symbolische en profetische beteekenis kan geen fouten maken in den gewonen zin van het woord; zoo'n man kan niet geoordeeld worden, erkent Murry. Niettemin doet hij ruim driehonderd bladzijden lang bijna niet anders en soms heeft zijn oordeel de scherpte van een vonnis. Hij voert er een motief voor aan: ‘Zoo in dit boek de taal van het oordeel wordt gebezigd is dit slechts te beschouwen als een vorm van discussie’. Het klinkt plausibel genoeg, maar het bewerkt in feite verwarrende suggesties. De methode deugt hier niet. Als eenmaal de symbolische gestalte van het fenomeen erkend is kan de overweldigende tragiek van den mensch slechts gezien worden als biologische noodwendigheid. Het is volstrekt misplaatst, het is volkomen ontoepasselijk en in hooge mate onwetenschappelijk als Middleton Murry spreekt van ‘den valschen profeet, die zichzelf en de menschheid verried’, van ‘kwaad’ of ‘zonde’, omdat Lawrence, in machtelooze smart de eigen sublieme spiritualiteit vervloekend, bevrijding zocht in een bijna sadistischen wellustdroom van dood en vernietiging en de bloedvergietende rauwe driften van den primitieven mensch verheerlijkte tegenover de cerebrale onmacht van den ‘beschaafden’. Het is tragisch een uitzonderlijk fijnbewerktuigd man aldus eigen wezen moedwillig te zien kapot kerven en verminken; maar het is tegelijk zoo verklaarbaar, zoo eenvoudig eigenlijk. Het leven had hem tot zijn instrument gekozen - en hij was een goed instrument - maar al de instincten van zelfbehoud, al de zenuwen van den man zelf verzetten zich tegen de vivisectie die hem langzaam doodmartelde - al kon hij niet buiten de marteling, al zou hij telkens weer vrijwillig zich er aan onderwerpen omdat slechts langs dien weg de uiteindelijke zelfvervulling te verwerven was die voor den bewust-levende de rechtvaardiging van zijn bestaan inhoudt. Omdat het hem
tenslotte gemakkelijker viel zich te onderwerpen dan te vluchten. Maar de pijn en de spanning waren te
| |
| |
groot om zonder hevige spiertrekkingen te doorstaan. Het was een zuivere reflexbeweging dat de reactie zoo ver doorsloeg, dat eerst de onscrupuleuse bruutheid van den ‘wilde’ voldoende compensatie leek voor de hypersensitieve bewustzijnstrillingen van den al te ver vooruitgerukten pionier.
Ook Middleton Murry heeft in den zoon eener vrouw den pionier der menschheid herkend. Maar hij heeft Lawrence zeer liefgehad en zeer om hem geleden; de bladzijden van ‘Son of Woman’ zijn vol van de pijn die een man door zijn edelste gevoelens kan lijden. En over heel het boek hangt de dunne nevel van een christelijke ethica die, hoe ondogmatisch en ‘verlicht’ ook, onverbiddelijk moet worden afgewezen. Persoonlijke affecties en ethiek kunnen het klare onvertroebelde uitzicht op een kritieke en beslissende figuur als Lawrence slechts belemmeren. De ‘uniqueness’ van Lawrence is alleen als een natuurlijk verschijnsel vanzelfsprekend te aanvaarden van een geestesgesteldheid uit die het mij vergund zij post-Lawrence te noemen. De denkwijze en geestelijke houding van Murry zijn net even pre-Lawrence.
En niettemin was Middleton Murry de eenige, die ‘Son of Woman’ kon schrijven, die het moest schrijven. Het is, ondanks alles, precies het boek geworden dat we over Lawrence van hem noodig hadden, het is een groot, een prachtig boek, en het schrijven er van een taak zooals weinigen in hun leven volbrengen. Ik schrijf, uit de laatste paragraaf, dit over: ‘So, Lawrence, you died. “Even the dead,” you wrote of Maurice Magnus, “ask only for justice”. But what is justice? In this book have I betrayed you? Was it this, that I have done, of which you were afraid? There was nothing to fear. This “betrayal” was the one thing you lacked, the one thing I had to give, that you might shine forth among men as the thing of wonder that you were’.
Ik noemde ‘Son of Woman’ een basis voor verdere gedachtenwisseling. Maar dan is het ook noodig dat die gevoerd wordt, zoo scherp, zoo principiëel mogelijk. Ik hoop met mijn aandeel aan die discussie èn Lawrence èn Middleton Murry ‘justice’ te hebben gedaan.
C. Houwaard
|
|