| |
Twee autobiografieën
I
Franz Blei, Erzählung eines Lebens
Paul List Verlag, Leipzig, 1931
Deze uitvoerige autobiographie van den bekenden schrijver Franz Blei, is zeer merkwaardig. Zij is het niet zoo zeer om den feitelijken inhoud, dan wel door de wijze waarop de auteur zich hier tegenover zijn eigen verleden heeft geplaatst. Dit positie nemen dan verschilt zeer belangrijk van de opvatting die vele autobiographen hebben gehuldigd. De autobiograaph beschouwt zichzelf toch in den regel als het middelpunt van de door hem vermelde levensgebeurtenissen. Hij is de spil, waar alles om draait. De autobiograaph heeft het recht zich zelf zóó te beschouwen, omdat het immers zijn doel is zijn eigen ontwikkeling te reconstrueeren. Het is dan begrijpelijk dat hij zichzelf in het midden plaatst van een complex van dingen en gebeurtenissen die in zijn verband slechts belang hebben voor zoover zij voor hem persoonlijk iets hebben beteekend. Hij, en hij alleen, is er de maatstaf van. De autobiograaph zal er op bedacht zijn zijn eigen persoon, al of niet bewust of onbewust verfraaid, zoo scherp mogelijk te teekenen. Hij moet als een levende figuur, als een mensch die voor ons werkelijk vleesch en bloed is geworden, uit zijn boek naar voren treden. Franz Blei echter heeft zich in zijn autobiographie een andere dan de boven aangeduide rol toegekend. Hij vindt zijn leven eigenlijk niet zoo heel gewichtig, hij ziet dat het op zóó vele punten overeenstemming met andere levens vertoont, dat het niet noodig is die punten uitvoerig te belichten. Hij ziet zichzelf min of meer verweven met allerlei ver- | |
| |
schijnselencomplexen. Over zichzelf spreekt hij bijna voortdurend als ‘das Kind’, ‘der Junge’, ‘der Student’, ‘der Sechzigjährige’ enz. Hij wil daarmee te kennen geven, dat zijn eigen geval zich al tallooze malen en op tallooze tijdstippen heeft voorgedaan. Hij vindt het in den regel niet noodig om zich als een ‘ik’ aan ons voor te stellen. Zijn eigen reacties op
de levensverschijnselen veralgemeent hij, zoodat wij somtijds het gevoel hebben, dat zijn persoonlijkheid vervloeit in het algemeene wereldgebeuren. Dit procédé heeft op sommige momenten een niet te ontkennen charme, maar draagt het groote nadeel in zich dat daardoor de persoon van Blei ons niet helder voor den geest komt te staan. De lezer van Rousseau's ‘Confessions’ of van Stendhal's autobiographische geschriften behoeft zich verder niet af te vragen hoe de beschreven figuur in werkelijkheid is geweest. Rousseau en Stendhal hebben zichzelf in hun autobiographische geschriften ten voeten uit geteekend. Zij staan levend en duidelijk voor den lezer. Dit is niet het geval bij Franz Blei: wel weten wij een en ander over zijn leven, maar het geheel van zijn mededeelingen draagt vaak een zoo weinig individueel cachet, dat van een duidelijk op den voorgrond treden van de figuur Blei als mensch zeer zeker niet kan worden gesproken.
Opgemerkt werd, dat Blei zijn heele persoon en dus zijn verhaal, in het kader van het wereldgebeuren eigenlijk niet zoo belangrijk vindt. Duidelijk komt dit uit door de twee eerste motto's die hij boven zijn voorrede plaatste: ‘a tale, told by an idiot and signifying nothing.’ (Shakespeare) en ‘Und jeder glaubt ein All zu sein, Und jeder ist im Grunde nichts.’ (Platen). Sterk hebben wij bovendien den indruk dat het schrijven van zijn autobiographie bij Blei slechts gedeeltelijk op innerlijke noodzakelijkheid is terug te brengen. Blei geeft dan ook zelf in de genoemde voorrede toe, dat zijn uitgever die hem tot het schrijven van zijn autobiographie aanzette, een groot gedeelte van de ‘schuld’ draagt. Bovendien kan worden opgemerkt dat bij Blei een gerechtvaardigd scepticisme heerscht over de absolute waarheid van zijn werk. Ver is hij verwijderd van Rousseau's standpunt die voor zijn eigen beeld een dergelijke absolute waarheid opeischt. Laten wij Blei zelf even aan het woord: ‘Man kann übrigens von der Wahrheit, der “ungeschminkten Wahrheit” solcher Bücher wie diesem hier nicht gering genug denken. Mit der besten Absicht, sich zu zeigen wie man ist, und ginge dies auch bis zum Äussersten einer zynischen Selbstzerfleischung, wird man immer nur zeigen, wie man zu sein glaubt, sei es, um sich zu propagieren, sei es, um sich zu entschuldigen, sei es, um zu skandalisieren oder sich zu rühmen, oder nur um sich
| |
| |
recht zu geben. Wie man zu sein glaubt: das ist schon viel, ist schon das überhaupt erreichbare Maximum.’ Dit citaat en hetgeen omtrent Blei's wijze van levensbeschrijving is gezegd, zal naar wij hopen voldoende zijn om het karakter van ‘Erzählung eines Lebens’ eenigszins te bepalen. Het boek van Blei is gedeeltelijk ondanks, gedeeltelijk dank de genoemde onpersoonlijke methode Zeer lezenswaard. Zeer belangrijk en soms boeiend is het wanneer Blei zijn herinneringen aan verschillende bekende personen de revue laat passeeren (Viktor Adler, Wedekind, Musil, Rainer Maria Rilke, Max Scheler, André Gide, enz.). Zeer geslaagd en belangwekkend is het portret dat Blei geeft van Aubrey Beardsley. Te betreuren is het echter, dat dergelijke persoonlijke herinneringen van bekende personen niet altijd organisch zijn opgenomen in den loop van het verhaal. Dit is het onvermijdelijk gevolg van Blei's wijze van verhalen in de derde persoon. De ontmoeting van Blei met Beardsley is geheel in ik-vorm gesteld en komt daardoor aan de levendigheid van het geheel zeer zeker ten goede. Wij moeten afscheid nemen van Blei's merkwaardige autobiographie. Constateeren wij nog dat het te betreuren is, dat Blei zoo vaak in gebreke blijft eenvoud en kortheid te betrachten. Hij vergast den lezer maar al te dikwijls op eindelooze, ingewikkelde zinnen, die de lectuur van zijn werk remmen. Een en ander is zeker een groot bezwaar, maar desondanks kunnen wij den lezer Zeker aanbevelen met het boek van Blei kennis te maken.
J.F. Otten
| |
II
Emil Ludwig, Geschenke des Lebens
Ernst Rowohlt, Berlin
Emil Ludwig, met zijn voortreffelijke levensbeschrijvingen van Bismarck, Napoleon, Goethe, Lincoln en anderen, heeft in Duitschland, evenals André Maurois in Frankrijk en Lytton Strachey in Engeland, de biographie vernieuwd. Emil Ludwigs werk is een typisch voorbeeld van de moderne wijze van levensbeschrijving, in casu van de opvatting die een biographie allereerst ziet als kunstwerk. De moderne biographie heeft geheel en al afstand gedaan van elk streven naar wetenschappelijke juistheid, opgevat in den zin dien door de exacte wetenschappen daaraan wordt gehecht. De taak van den biograaph is om met behulp en eerbiediging der beschikbare gegevens het leven van de door hem beschreven figuur te herscheppen. Hij moet trachten het in den tijd verloopen bestaan zóó te herscheppen dat het tot nieuw, bloeiend leven geraakt. De biograaph moet beelden, arrangeeren,
| |
| |
kiezen, schiften, hij zal zijn materiaal bewerken en vormen totdat de beschreven figuur ten voeten uit voor onze oogen staat. De biograaph moet dus scheppend werk verrichten; hij zal daarom een kunstenaar moeten zijn. Zulk een kunstenaar is zonder twijfel Emil Ludwig, één van de meest karakteristieke vertegenwoordigers van de zoogenaamde ‘literaire biographie’, een wijze van levensbeschrijving waarvan de ‘vie romancée’ de meest geprononceerde uiting is. Tegenover de ‘literaire’ opvatting van levensbeschrijving, in ons land scherp door Prof. Huizinga aangevallen, staat dan de ‘wetenschappelijke’. Deze laatste visie is eigen aan hen die van de biographie wetenschappelijke juistheid verlangen. Het zou mij te ver voeren hier uitvoerig uiteen te zetten om welke redenen van geen levensbeschrijving een dergelijke wetenschappelijke exactheid kan worden verlangd. Laat ik slechts mededeelen dat in de onderhavige materie zóóveel subjectieve factoren invloed uitoefenen, dat van absolute objectiviteit geen sprake zal kunnen zijn. Dit erkennen de voorstanders der wetenschappelijke methode dan ook wel ten deele. Ook zij kunnen niet ontkennen, dat het reconstrueeren van een vroegere werkelijkheid door ieder weer anders geschiedt, dat de interpretatie van bepaalde feiten bij den een van die van den ander verschilt, dat de biographie nooit photographie of iets dergelijks kan zijn. Waar zij zich echter wel tegen verzetten is het in hun oogen verwerpelijke romanceeren der levensfeiten. Zij richten zich tegen moderne biographen als de Pourtalès, Stefan Zweig, Wassermann, Bolitho, om slechts enkele representatieve namen te noemen. Zij verwijten hun dat zij van de biographie een roman wenschen te maken. Zij vergeten dat iedere herschepping feitelijk niet anders dan een romanceeren is. Voor zoover zich echter hun actie richt tegen hen die de levensfeiten van een historische
figuur slechts gebruiken om zelf in het luchtledige te gaan fantaiseeren of om hun eigen levensvisie te geven, is het gelijk zeer zeker wel aan hun zijde. Auteurs als Joseph Delteil (schrijver van ‘levens’ van Jeanne d'Arc, Don Juan, La Fayette) en Henri Béraud (schrijver van ‘Mon ami Robespierre’) kunnen dan ook niet scherp genoeg worden aangevallen. Zij misbruiken hun materiaal op ergerlijke wijze. Zoodra zich echter de aanvallen van de verdedigers van de wetenschappelijke biographie richten tegen de vroeger genoemde figuren (de Pourtalès, Stefan Zweig enz.) verliest hun aanval elk redelijk fundament. En geheel weg zinkt dit fundament wanneer men tot eerste-rangs biographen als Ludwig, Maurois en Strachey verwijten van den aangegeven aard gaat richten. Van de drie hierboven genoemde auteurs is Ludwig het meest, het scherpst en het felst aangevallen. Het zijn speciaal de vakhistorici geweest
| |
| |
die Ludwig verkrachten der historie, dilettantisch ontspringen met de feiten enz. hebben verweten (men leze bijvoorbeeld de brochure van Prof. Wilhelm Mommsen, ‘Legitime’ und ‘Illegitime’ Geschichtsschreibung, eine Auseinandersetzung mit Emil Ludwig, Verlag R. Oldenbourg, München und Berlin, 1930). Uitvoerig heeft Ludwig op deze aanvallen geantwoord in zijn opstel ‘Historie und Dichtung’ (Die Neue Rundschau, jaargang 1929, Deel I, blz. 358). Overtuigend toonde hij in dat artikel aan hoezeer Historie en Dichtung in laatste instantie aan elkaar verwant waren. Overtuigd zijn echter de Duitsche vakhistorici en hun buitenlandsche collega's nog allerminst en telkens leest men weer scherpe opmerkingen tegen den ‘dilettant’ Ludwig. Maar al mag Ludwig dan een ‘dilettant’ zijn, zeker is hij het dan in een zeer lovenswaardigen zin des woords. Want in dien lovenswaardigen zin van het woord waren ook groote figuren als Macaulay en Burckhardt ‘dilettanten’. Dergelijke dilettanten met verren blik en wijde horizonten zijn ons echter liever dan het groote aantal der vakhistorici dat in detailwerk blijft verdiept. Dat detailwerk is nuttig en onontbeerlijk maar doel mag het nooit zijn. Dit wordt te vaak door historici vergeten. Emil Ludwig heeft zich nauwgezet van dat detailwerk bediend, hij is teruggegaan tot de bronnenpublicaties, tot de historische feitenverzamelingen enz. Geen beschikbaar document heeft hij ongebruikt gelaten. Maar dat alles was voor hem slechts middel om te komen tot zijn doel: het herscheppen eener historische persoonlijkheid tot nieuw leven. Dit nu is hem volkomen gelukt. Figuren als Napoleon, Goethe, Lincoln zijn voor ons door Ludwigs boeken werkelijk en levend geworden. Emil Ludwig is daarom een biograaph die met eere kan worden genoemd. Geen biograaph is echter zoo aangevallen als hij en niemand verdient het minder. Niet dat er op zijn werk niet
verschillende dingen zouden kunnen worden aangemerkt - integendeel, onderteekende heeft b.v. verschillende bezwaren - maar de aanvallen richten zich in den regel tegen Ludwigs ‘literaire’ wijze van levensbeschrijving en dan hebben de aanvallers zeer zeker ongelijk.
Emil Ludwig heeft een moeilijken weg moeten gaan vóór het hem gelukte door middel van zijn biographieën de aandacht van de wereld op zich te vestigen. Hiervan vertelt hij ons in zijn ter gelegenheid van zijn vijftigsten jaardag (Ludwig werd geboren op 25 Januari 1881 te Breslau) uitgegeven ‘Geschenke des Lebens’ (Ernst Rowohlt Verlag, Berlin 1931). Dit zeldzaam rijke, belangwekkende boek is echter allerminst alleen een autobiographie in een chronologischen zin des woords. Het is het boek van iemand die, nog in den bloei des levens, den afgelegden weg wil overzien
| |
| |
zonder te trachten zijn ervaringen in een einheitlichen vorm te gieten. Levendig, vol zelfironie en humor vertelt Ludwig in ‘Geschenke des Lebens’ ons zijn rijke ervaringen op allerlei gebied. Wij zien hem in gesprek met Moestapha Kemal, Mussolini en andere grootheden van deze aarde. Wij zien hem ook als kleinen jongen in het ouderlijk huis te Breslau. De beschrijving van zijn jeugd behoort zonder twijfel tot de beste gedeelten van Ludwigs laatste boek. Meesterlijk heeft hij bijvoorbeeld zijn vader, ‘Der Augen Cohn’ (Ludwig's oorspronkelijke naam is Cohn) geteekend. Maar ook zijn moeder en zijn vrouw verrijzen voor ons ten voeten uit.
Ik schreef dat Emil Ludwig als auteur een moeilijken weg heeft moeten gaan. Inderdaad. Eerst na een literairen arbeid van bijna twintig jaren (hij publiceerde romans, treurspelen en andere producten die slechts bij een zeer beperkt publiek in den smaak vielen) is hij gekomen tot het literaire genre waarin hij naam zou maken: de biographie. En zóó heeft hij als biograaph naam gemaakt, dat geheel zijn vroegere werk ten eenenmale in het vergeetboek geraakte. Terecht; slechts als biograaph heeft Emil Ludwig werken geschapen die van den eersten rang zijn.
Gaarne zou ik den lezer eenig idee geven van den zeer rijken en veelzijdigen inhoud van ‘Geschenke des Lebens’ indien dit in dit kort bestek niet onmogelijk zou zijn. Ik moet hem daarom linea recta naar het boek zelf verwijzen. Ik ben er zeker van dat bijna ieder er iets in zal vinden van zijn gading. Onmisbaar is het in ieder geval voor hen die belang stellen in de geestelijke ontwikkeling van een der belangrijkste biographen van ons werelddeel.
J.F. Otten
|
|