Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 5] | |
Aart van der Leeuw, Mysticus der VerbeeldingGa naar voetnoot1)Wat wij bewonderen in Aart van der Leeuw is de mythische verbeelding, die, als toegerust met de verborgen eigenschappen van een vogel Phoenix, in ieder nieuw werk verjongd weet op te staan en grooter vlucht te nemen. De verbeeldingskracht van dezen dichter, die als prozaïst niet minder zuiver zijn kan, lost zich op in vele vormen en kent vele mogelijkheden. Zij kan een koele gesloten morgenmist zijn, waarin vage gestalten schrijden; zij is soms een dansende en uitheemsche nevel in een kleurigen namiddag, of een groote wolk aan een zwaren avondhemel, die voortdurend van gestalte verandert en toch zichzelf kan blijven. Kinderen slaan nevels en wolken met een wonderlijke zekerheid van blik gade, en herkennen er fantastische steden en oasen in, waar een volwassene met ontgoochelde oogen weigert te gelooven aan de proteïsche droomen van het argeloos en ontvankelijk beschouwen. Maar wie bewijst, dat het kind niet waarachtiger en oorspronkelijker ziet dan wij, die door de mythologie der jeugd heen zijn gebroken en wijzer, maar niet gelukkiger zijn geworden? Wie zal zeggen, of onze oogen indertijd niet gelijk hadden? Wie de oerbeelden van fantasie en droom nog als een tastbaar bezit vermag te zien, is daarmee tevens heer en meester van een zonniger wereld en rijker dan zij, die de sterren vangen in een klein net van cijfers, maar voor wie de muziek der sferen een onbegrepen raadsel blijft. Wanneer men Aart van der Leeuw leest, vindt men de wereld terug, die men vroeger heeft bezeten, gedroomd, gedacht. - Hoe? - Als kind of nog daarvoor? Wij zijn het vergeten. De fantasie heeft reeds het bezwerend woord gesproken en wij zijn overgedragen naar een landschap, dat misschien eenmaal heeft gebloeid in de wolken of in een verre diepzee; wij kunnen het gezien hebben in den slaap van een windeloozen midzomernacht of aan de borst van een vrouw meenen te bereiken. Wij zijn het vergeten, maar het wonder herhaalt zich, fascineerend, nu spiritueel; het heeft in zich het element der eeuwige jeugd, dat onsterfelijk beginsel, waarvan de ingewijden glimlachend spreken en zingen met ontroering. | |
[pagina 130]
| |
Groot, koel en klaar als diepe vochtige fresco's aan een italiaansche muur - blauw en rood - gaan de ‘Vluchtige Begroetingen’ met die jonge, zonnige wereld langs ons heen; een reeks van doordringend heldere, verschietende vergezichten, in elk waarvan wij één moment een stralend landschap zien wegflitsen - een galerij, gothisch en renaissancistisch, maar in wezen toch een brandpunt der verbeelding, die zich in strenge en gestyleerde vorm dwong, om aan gloed en lieflijkheid te kunnen winnen. ‘Ik en mijn speelman’ - de zachte, getemperde kleuren van de rococodroom, een 18de eeuwsche fransche prent, waarop gestalten bewegen, gemaskerd en glimlachend en een kleine pijn verbergend; een fête galante, waaraan de milde savagerie van den vreemdsoortigen, gebochelden speelman hier en daar een dieper toon geeft en de beminnelijkheid van het verhaal verinnigt. ‘De Opdracht’, waarin de verbeelding niet langer de rigoureuze styleering der historische entourage's behoeft, maar zich vrij in het heden beweegt, even zorgeloos als elders, maar met een onverwachte inslag van tragiek, die ook de woorden van den dichter kartelt en ze een persoonlijker noot verleent; ofschoon de bravour en de Don Quichotterie van den hoofdpersoon deze tragiek weer opheft en overbrengt naar de caricaturale sfeer, waar de legendarische narrenspot en het zwaaien van de zotskolf de galanterie en de teederheid hebben achterhaald. En ten slotte ‘De kleine Rudolf’, waarin de verbeelding en het thema van den harlekijn souverein en schrijnend worden uitgesponnen - een totaalbeeld van charme, spot en geest, dat naar mentaliteit en vorm geheel en al gelijkt op het dolle, meewarige en ontroerende Klein Zaches van Hoffmann - met dit belangrijke verschil, dat Aart van der Leeuw de verre, voorgeboortelijke droomen van Arcadië altijd weer lachend over scherpte en flarden van een gehavend leven laat stralen en op deze wijze de tegenstellingen in een gouden floers van onverwachte humor verwischt. Men kan dit alles Romantiek noemen - het is meer dan dat en het is ouder; het is een mystiek, die haar symbolen ontleent aan bergen en bloemen, aan mismaakten en dichters, aan nachtelijke stilten in kleine steden en aan het bouwen van een kathedraal. Het is de mystiek van den Droom, die helder en met open oogen naar de teekens van het Onbekende spiedt - de Droom, die zich in alle leven manifesteert voor hem die kan zien, en die door de oudgeworden kinderen der aarde soms vaag wordt begrepen als het waarachtige Waken, maar vaker nog verwaarloosd voor het drogbeeld van vooruitgang en wetenschap, de doode mystieken van formulae en paragrafen. Theun de Vries |
|