ten voor het volstrekte gerief, dat ze voorstelt, is naar den geest ontsnappen aan de onzinnige drukte, die niets te maken heeft met het ongerief voor de ontvankelijkheid.’
Wat is precies de uitwerking van de opium op onze zenuwen, op geheel ons organisme? Cocteau vergelijkt al onze ingeklemde affecten met die Japansche bloempjes van hout, die zich in het water ontrollen. ‘De opium speelt de rol van het water. Niemand draagt hetzelfde model van bloem. Het gebeurt, dat iemand, die geen amfioen schuift, nooit de soort bloem leert kennen, die de opium in hem ontrold zou hebben.’
Het is het surrogaat van het toovermiddel, dat de kinderen in zich dragen en dat hen in staat stelt, zich te veranderen in wat zij willen. ‘De dichters, in wie de kindsheid zich voortzet, lijden sterk onder het verlies van dit vermogen. Zonder twijfel is dit een van de redenen, die den dichter aandrijven amfioen te schuiven.’ Met woorden is dit geheim nauwelijks te benaderen. Maar Cocteau, deze magiër in salonformaat, heeft vele snaren op zijn speeltuig. Zijn pen heeft dit boek verlucht. Illustraties kunnen deze fantastische en nerveuse teekeningen niet heeten, te illustreeren zijn deze gewaarwordingen niet. Veeleer zijn het kantteekeningen, maar hoe nauwkeurig en uitvoerig, die de onuitsprekelijke pijn van die zoekers naar het geestelijke evenwicht beproeven weer te geven. Hij zelf kent er slechts de waarde der eerlijkheid aan toe. Ze schenen hem een afleiding, een tucht voor de zenuwen en werden de getrouwe afbeelding van het laatste stadium. Lang vóór het boek verscheen werden deze teekeningen gezamenlijk te Parijs ten toon gesteld. Evenals het boek zelf is hun beteekenis voornamelijk documentair. Als zoodanig dragen ze tot verheldering of evocatie van het heimwee naar die zielsstaten bij, waarin de weerstanden wegvallen. Hoe gaver de euphorie, die de opium schenkt of voorspiegelt, des te zwaarder de strijd, zich methodisch onder deskundige leiding daaruit los te worstelen. Cocteau is daarin zoo lang als het duurt geslaagd. Morgen aan den dag vindt hij weer een ander opium.
Het is niet Cocteau's schuld, dat de bonzen van Moskou den godsdienst opium voor het volk genoemd hebben. Vroeger zocht hij een overeenkomstig evenwicht in het katholicisme. Veel verder dan de voorhal heeft hij het niet gebracht. Maar deze en de andere staten van zijn ontwikkeling kunnen met inbegrip van hun zwenkingen, hun vallen en opstaan, als de staties op een leeke-lijdensweg worden gezien, waarvan de vrome ten onrechte sommige godslasterlijk, de ongeloovige andere evenzeer ten onrechte schijnvroom kan schelden.