opgezogen en daardoor onmiddellijk verouderd, het is hem even lief. Goed en slecht, dood en leven, het is bij hem saamgesmolten. Zoo kent hij niet de breuk, de verzoening wel.
Het best kan men misschien zijn geestige stukjes vergelijken met zeepbellen. Niet lang willen zij Uw aandacht gevangen houden, doch Gij droomt ze na. Een heel dun floers omhult ze, licht zijn zij, lichter dan lucht. Toch dragen zij met zich mede de adem van den blazer, de schrijver. Langzaam stijgen de bellen omhoog. In haar doorzichtige oppervlakte weerkaatst zich de omgeving, kleuriger dan zij in werkelijkheid is. Sterk verkleind, verfijnder dus en scherper herbeeldt zich in die spiegeling alles en geestig buigen zich vlakken en contouren om den kleinen bol. Ziet, op een zacht vlaagje vaart een bel voorbij, een tuin, een woud, een weide... Alleen blauwe lucht en zonneschijn spelen er nu nog om heen. Licht trilt, kleuren vervloeien; de zeepbel is gebarsten! De adem van den blazer is teruggekeerd in de ruimte.
Aldra herhaalt zich het spel. Een andere bel weifelt aan den mond der pijp, zij weerkaatst het gelaat van hem die haar schept, diens hand en de pijp. Dan laat zij los om omhoog te stijgen. Grillig verteekend zien wij, op de witte en verbogen oppervlakte van weerkaatst papier, de letters leven van een krant, van een brief.
Wekken zij tranen of een glimlach?
Zoo worden in uiterst klein bestek menschenlevens herschapen, liefde en onverschilligheid weerkaatst. Doch niet al deze kleine opstellen kan en mag men met zeepbellen vergelijken. Sommige blijven dichter bij de aarde. Achter een zwarte winterwolk uit schiet de zon stralen wit licht over het land aan de horizon. Als een spel van schimmen ziet men in dat licht afgebeeld de beweeglijkheid van mensch en dier; verkleind, verscherpt en men vaart er snel aan voorbij als in een trein.
Andere bladzijden schijnen niet veel meer dan kantige en geestige journalistiek of levendige anecdote. Dat is uitzondering.
De vorm en de taal zijn uiterst eenvoudig, helder, tot in de kleinste onderdeelen verzorgd en telkens wordt men, ook in de uitdrukkingswijze, verrast door een gave oorspronkelijkheid.
Slechts een heel enkele maal hooren wij naast de stem van den schrijver die van een ander; de warme stem van Heine.
Laurens van der Waals