Prix Goncourt 1930
H. Fanconnier's Malaisie,
Bij Stock te Parijs
I
Wanneer wij zouden moeten vaststellen welke innerlijke drift de schrijvers aanzet tot het schrijven over het Oosten, ik bedoel hiermee: waarom een Europeaan schrijft over dat Oosten, dan is zulk schrijven altijd ten eerste een vlucht uit de gebondenheid van het Westen. Altijd werkt wat een groote kracht is, ten slotte te sterk op den wil van hem, die aan zulke kracht is onderworpen, en er ontstaat een onwil. Hij, die gebonden is of in te enge omtuining leeft, wil vrij weer worden; hij wil onweerstaanbaar de verbeeldingslust (deze avonturier in ons allen!) voedsel geven en lust. Hij wil een ander leven met verrassingen en met geheimen; onze zilte beschaving heeft te veel voor hem het wonder gedood en te veel het geheim ontkend. Evenzeer heeft onze beschaving, die meer en meer er eene wordt van de stad, van de enkele stad, het innig verkeer gestremd met de natuur (een vacantie-omgang met haar is te dikwijls onecht) en de onwillige Europeaan wil dat verkeer zien hersteld, desnoods te zijnen koste; hij wil zon, water en wind, hemelstorm en sterrewoeling, plant en gedierte als nieuw ondervinden, en zelfs deze als overmacht ervaren. Hij wil voor zijn zinnen een ongewoon, verfijnd en overdadig spel (een ijdel verlangen!); hij wil het nog niet ondervondene. Daarnaast, en dat is ook voldoening, wordt den Europeaan in het tropisch Oosten de macht van een heerscher gegund over volken, wier wezen hem soms lang vreemd bleef. Maar dat laatste werd minder dan vroeger! Wij zijn zat geworden van onze voortreffelijkheid en van de machine die ons teistert; wij zoeken in een gewaand Oosten (feitelijk stierf en sterft dat door ons vereerde Oosten reeds en is het meer onze ondeugden dan vol nog van eigen deugden) wij zoeken daar de schoonheid, vooral de rust, die onze haast en onze bedrijvigheid hebben verspeeld. Sommigen zoeken er, en dat is het groote tegenspel tegen de bedwelming der natuur, een wijsheid, die bij ons niet meer gedijen kan. Waar is in onze
revieren hij, die