Critisch Bulletin. Jaargang 2
(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver Alie van Wijhe - smeding naar aanleiding van haar laatste boekenHet is de gewoonte geworden in onze vaderlandsche kritiek, om bij het bespreken van een letterkundig werk de auteur ervan zoo goed als geheel buiten beschouwing te laten. Dat deze gewoonte ingang gevonden heeft, is zeer begrijpelijk, hoewel ze in wezen geheel onjuist genoemd mag worden, omdat toch voor het inzicht en doorzicht van het te bespreken werk de schrijver ervan vóór alles in aanmerking komt: een werk moet vanuit zijn maker worden | |
[pagina 81]
| |
beschouwd. Dat aan dit beginsel onze kritiek zich niet of nauwelijks houdt is zéér begrijpelijk. Immers: wil men dit beginsel toepassen, dan moet de auteur, die besproken wordt, ook inderdaad iemand zijn, dan moet er via de werken een persoonlijkheid zijn te hooren, die iets te zeggen heeft. En dit is in ons land eigenlijk niet het geval. Waar onze letterkunde in handen gekomen is van schrijfdames, juffrouwen met diploma driejarige H.B.S. en een meisje voor de morgenuren, daar kan van persoonlijkheden, die iets te zeggen hebben, eigenlijk niet gesproken worden. Maar, aangezien ons publiek deze ook niet verlangt, maken deze dames enorme opgang, vooral als hun oeuvre nog wat historisch-psychologisch is gekleurd. Maar vraag niet naar fond, wezen, karakter, naar stijl, inzicht en - groei! Lees zulk gepruts met de nonchalante onverschilligheid, waarmee het geschreven is, of liever: lees het niet, als uw tijd en humeur u lief is, want zulk werk mist, wat een boek belangrijk maakt: een persoonlijkheid. Ga het werk na van tallooze schrijvers en schrijfsters in ons land, zelfs van naam, en noem mij er een, waarin groei te bespeuren valt, ontwikkelingsgang, en ik zal u dankbaar zijn, We verkeeren in het tijdperk van de damesroman! Reeds meer dan eens heb ik het werk van Alie Smeding hier en daar besproken, maar nooit zag ik haar persoonlijkheid scherper, klaarder dan nu, na het lezen van haar laatste boek: ‘De Domineesvrouw van Blankenheim’Ga naar voetnoot1). Tot mijn groote blijdschap mocht ik hier constateeren: groei en persoonlijkheid. Nadat ik tal van jaren mijn visie op haar figuur had verloren, omdat ik - laat me dit vóór alles bekennen - de lijn van haar letterkundige ontwikkeling niet zag, ligt nu dit gansche oeuvre vanaf ‘Tusschen de Golven’ tot ‘De Domineesvrouw’ vrijwel helder voor me open. Vergun me, u dit inzicht bij te brengen. Alie Smeding is van-huis-uit calvinist; niet als bijkomstigheid, het is haar wezen. Ze groeide op tusschen steile wanden van een koud en onaantastbaar geloof, waarbinnen slechts plaats is voor God en Duivel. Daarbinnen ontwaakte, groeide haar talent. De schuchterzoetsappige poging ‘Tusschen de Golven’, werd gevolgd door ‘Menschen uit 'n stil Stadje’, dat meer een verzameling schetsen dan een roman was, dat meer navolging, napraat was, dan eigen wezen, eigen inzicht. Het te-verwachten gevolg bleef niet uit: met haar talent groeide haar belangstelling voor andere dingen, andere wegen. Het eerste, wat ze daadwerkelijk zag, dat was de nauwte van haar omgeving; het stille stadje werd het bekrompen stadje; de eerste roman ‘Sterke Webben’, wat is die anders dan de weerspiegeling van haar eigen zelf, dat dreigt ten onder te gaan in de | |
[pagina 82]
| |
dubbele ban van geloof en omgeving. En hierna zag ze niet buiten zich, maar in zichzelf; ze zag ze, man en vrouw beide. Haar kunnen deed de eerste groote sprong: ‘Achter het Anker’. Het werd haar beste werk, dit boek van de man. Onvergelijkelijk schoon zijn de bladzijden, waarin ze schildert de dood van de jonge schippersvrouw. Ze had hierin het diepste van haar wezen en wenschen blootgelegd. Volgde: het boek der vrouw: ‘Het Wazige Land’, als een tweede bekentenis. In deze eerste drie boeken heeft Alie Smeding zich volmaakt uitgeschreven. Daarin staan uitgebeeld: milieu, verlangen en eigen zelf. Zij had zich slechts kunnen herhalen, als niet... Wie zoo zijn omgeving ziet, behoort er niet meer toe. Alie Smeding had de banden met haar voedingsbodem doorgesneden, ze werd zwervende, dwalende. De vaste zekerheid van het oude was heengegaan; als een blad, weggerukt van de stam, werd ze weggeslingerd de wereldruimte in, als een speelbal van - de Duivel. Want - en nu komt het tweede punt van haar persoonlijkheid te voorschijn - naast God had de Duivel in het stille stadje zijn plaats, en toen de eerste was uitgeworpen, was de laatste meester: ‘De Zondaar’. De gefolterde ziel, de weggeslingerde, de stuurlooze, wierp ons haar ellende toe: ‘Tyne van Hilletje’, ‘Rieuwertje Brand’. We zagen het niet, begrepen het niet. Neen, met literatuur had het niets, niets te maken, het waren letterkundige gedrochten, mismaakte wanstaltigheden, geprevel, gebazel, wartaal, literair gezien was dit alles minder dan niets. Volmondig erken ik: ik beschouwde Alie Smeding als verloren. En nu komt dit nieuwste boek: ‘De Domineesvrouw van Blankenheim’, en het is de synthese van alles wat vooraf ging. Dit is het boek van de vrouw, die hervonden heeft. Dit boek vat alles samen wat losgescheurd en vernietigd scheen. Dit boek is een einde en een begin. Het zijn weer opnieuw de zekerheden van de ziel, die weet. God heeft zijn plaats hernomen. ‘De Domineesvrouw’ is het eerste stamelen van iemand, die van een lang en ernstig ziekbed is herrezen. Het heeft de overdreven verrukkingen van een kind, dat verloren-gewaand speelgoed heeft teruggevonden. De andere twee uitgaven van Alie Smeding, die ongeveer tegelijkertijd verschenen behooren tot twee zeer verschillende perioden van haar schrijversschap. In de omgeving van ‘Menschen uit 'n stil Stadje’ hoort ‘Grillige Schaduwen’Ga naar voetnoot1) thuis. Het komt als mosterd na de maaltijd. Het publiceeren van deze vertelsels ‘uit de aanvang van mijn schrijf- | |
[pagina 83]
| |
stersloopbaan’, zooals de schrijfster in de Inleiding zegt, heeft geen zin. Ze munten in geen enkel opzicht uit boven tal van dergelijke verhalen. En met occultisme, zooals Alie Smeding denkt, hebben ze niets uit te staan. Het zijn spookverhaaltjes, niet onaardig geënscèneerd, maar als letterkundig voortbrengsel niet opmerkelijk, en dus overbodig. Heelemaal aan het slot hoort ‘In de Witte Stilte’Ga naar voetnoot1), een bundeltje van twee laffe kerstverhalen, zóó onbeteekenend, zóó vaal, flets, en wee, dat ge u verbaast, hoe een zoo talentvolle schrijfster zich zoo verlagen kan. Ze kan misschien geen novelle schrijven? En ‘Wespesteek’ of ‘Strakke Dagen’ dan? Neen, deze kerstpraatjes behooren tot de stamelingen van de hervonden zekerheid, en daarmee-basta! En nu ‘De Domineesvrouw van Blankenheim’. De geschiedenis? Deze keer - het gebeurt in een nederlandsche roman niet erg dikwijls - is die van belang. Een vrouw trouwt een dominee op een dorp. Maar èn hij, èn zijn zoon, èn het heele dorp ziet haar slechts als de plaatsvervangster van de algemeen beminde, eerste vrouw van de predikant: Maria. Alles wat deze tweede vrouw doet, wordt vergeleken met wat de eerste deed, zou gedaan hebben. Alles valt in Djoeke's nadeel uit. Ja, ze heeft God teruggevonden, maar aan alle zijden loert vijandschap, spot, verachting. Pas haar zware ziekte doet ieder beseffen, wat ze tenslotte toch voor ieder deed, wat ze wel waard is. Wanneer dit boek gezet wordt naast de andere boeken van Alie Smeding, dan staat het vrij wel vooraan. Psychologisch is dit oprechte werk van een onzer begaafdste romancières, volkomen verantwoord. Stylistisch weet ik geen tweede boek, dat zóó goed is uit al haar werken, en dat is des te opmerkelijker, daar Alie Smeding's stijl altijd tot haar zwakke zijden heeft behoord. Eén bezwaar moet ik naar voren brengen: er wordt te veel in deze roman gemediteerd. Deze bladzijdenlange overpeinzingen onderbreken wel wat al te sterk de gang van het werk. Ook enkele figuren missen leven door te veel nadruk: Thea en Tames Halte bij voorbeeld. Ja, natuurlijk! er is te veel God in dit boek, maar, wees gerust, dat is iets tijdelijks, het zal - literair gesproken - minder fel worden vooruitgeschoven. Maar lees deze kerstommegang van deze zwaarzieke vrouw, de schuwe aandoenlijkheden van de dorpelingen die naar het ziekbed komen, dat behoort tot het beste wat 1930 heeft voortgebracht. Johan Theunisz Van de hand van F. van Dam verscheen (Nijgh en Van Ditmar) een brochure over de ontwikkelingsgang van Alie Smeding, die niet geeft wat men er van verwachten zou. De ontwikkelingsgang van Alie Smeding leert men alleen kennen uit haar werken. |
|