rot verontwaardiging of opstandigheid, maar blijft rustig-begrijpend en vergevend; - die toon is, zou ik bijna zeggen, doorvloeid van een Oostersche indolentie, - en deze indolentie versterkt wel vaak de gewenschte suggestie, maar doet soms ook (daar de schrijfster toch nooit gehéél loskomt van haar Westersche zielsbewogenheid) een beetje goedig-sentimenteel aan. Ook trilt er niet zelden iets van medelijdende ironie door hare woorden, of beter: door het licht waarin zij ons het Indische leven en de Indische menschen laat zien (voorbeeld: het verhaal der groteske verkleedpartij bij een Indische begrafenis).
Soms lijkt het ‘geval’ dat ze beschrijft, wel wat gezocht, of het schijnt in zijn gevoelswaarde verstard te zijn, zooals de vertelling van het Kerstfeest in de gevangenis met den Duitscher die ‘O Tannenbaum’ begint te zingen, en den matroos die het gebruikelijke, goedaardig-ruwe zeemansjargon er uit slaat. Zulk een vertelling kan dan, juist omdat ze zoo weinig bijzonder is, zich niet tot een algemeenheid van menschelijk leven verdiepen, hetgeen de schrijfster in de overige dezer stukjes veelal wèl gelukt. Die algemeenheid is in dat geval voor den lezer wel niet verrassend van nieuwheid, ze werkt wel niet als een plotselinge, bewustmakende kracht, maar toch: ze is er.
Meer echter nog dan door hunnen inhoud gelijken deze verhalen door de wijze waarop ze gelanceerd worden op de goed-vertelde anecdote. Om de aandacht te wekken en te spannen beginnen ze eenigszins weidsch van allure, en de schrijfster doet daarbij haar best om te suggereeren dat het wel heelemaal echt wáár gebeurd is, wat ze vertelt; - behooren deze weidschheid van opzet en deze suggestie van waarachtigheid niet beide tot den habitus van de anecdote? En is het niet tevens typeerend-anecdotisch, dat het geheel dan aan het slot vrij haastig uitloopt op een pointe, die eigenlijk het eenig doel blijkt te zijn en om wier wille men den grootschen opzet, als iets vrij overbodigs, zeer spoedig vergeet en... vergeeft.
De parallel met de anecdote is in het bovenstaande echter volledig ten einde gekomen en ze zou geen haar-breed verder door te trekken zijn. Want hier is geen sprake van de goedkoopheid en van de innerlijke voosheid, die menige anecdote, ook de historische en literaire, zoo duidelijk kenmerkt; ge krijgt geen smaak op uw tong alsof ge een beetje om den tuin wordt geleid; ge vraagt u aan het slot niet af, wáárom het eigenlijk verteld werd, en ge zijt niet verplicht tot een geforceerd lachje. Integendeel, - de pointe, waarheen het verhaal als naar een hoogtepunt gevoerd wordt, is dikwijls zeer verrassend en niet zelden geestig, - en ze is altijd opgeheven