| |
| |
| |
[Nummer 3]
| |
Jakob Wassermann I
Roman, romantiek, romantisch! Men heeft dikwijls vergeten dat die woorden bij elkaar hooren; men heeft tientallen van jaren romans willen schrijven die het eigen wezen moesten verloochenen, die niet romantisch mochten zijn. Maar dat wreekt zich. Wat niet romantisch is, kan geen roman zijn, wat niet dramatisch is, geen drama. Wanneer romanwerk van anti-romantici, van groote realisten toch blijft voortbestaan, toch blijft boeien, dan zegt men, zooals dit van Zola wordt beweerd: Eigenlijk is hij een groot romanticus. En Balzac dan en de Maupassant van ‘Bel-Ami’. Iedere belangrijke roman moet realistisch en romantisch zijn, de kern der werkelijkheid naar voren brengen doch wat er in het leven gebeurt met een zekere versnelling weergeven. De roman moet door het snoeien van bij-lotgevallen en het op den voorgrond plaatsen van hoofdgebeurtenissen boeiend en romantisch worden.
Wanneer de harmonie tusschen realisme en romantiek in het boek verstoord wordt, verlaat het leven de roman. Dit geschiedt wanneer de gebeurtenissen het uitbeelden van menschen en hun milieu overwoekeren: tè romantisch is dan het werk; dit gebeurt ook wanneer menschenbeschouwing en milieubeschrijving de gebeurtenissen verdringen: tè realistisch is nu het boek. Romantiek is dynamiek; realisme is statische toestand. Het leven is beide tegelijk. Medeleven is het aanvoelen in één gewaarwording dier beide openbaringen. En de roman die levend is, moet het leven hierin volgen. Deze moet ons tegelijkertijd en in één gewaarwording het ‘zijn’ en het worden en verworden van dat ‘zijn’ doen gevoelen. -
Realisme en romantiek in één boek is een vraag van verhouding. Ik meen dit: hevig realistische boeken moeten hevig romantisch ook zijn om te leven en te blijven leven. En hevig romantische boeken kunnen ook slechts door diep realisme de noodzakelijke harmonie handhaven.
In dit licht moet u Wassermann bezien. Zijn buitensporige romantiek komt voort uit de gebeurtenissen die als wilde stroomen met veel nevenstroomen door zijn boeken vloeien, en uit de uitzonderlijke menschen die deze gebeurtenissen besturen en er door bestuurd worden. Deze romantiek ware bandeloos zoo zij niet tot rust gekomen was in de intieme menging met een rijk, op de romantiek als fixeerend precipitaat neerstortend realisme.
| |
| |
Zoo makkelijk Wassermann's romantiek te bepalen is: vele en uitzonderlijke gebeurtenissen en eigenaardige, meestal maniakale personen - zoo moeilijk is het de reden aan te geven waardoor zijn werk zoo realistisch, zoo diep werkelijk is geworden. Ik meen deze verklaring hiervoor te kunnen geven: De gebeurtenissen stroomen midden door het werkelijke leven met zijn voor allen belangrijke problemen, meestal zelfs door onzen eigen tijd.
‘Christian Wahnschaffe’ brengt ons in de Berlijnsche souteneursen misdadigerswereld; ‘Der Fall Maurizius’ in het huis van een ouderwetschen, Duitschen magistraat; ‘Das Gänsemännchen’ in de woningen der burgers van Neurenberg. De spannende gebeurtenissen van het leven der stedelingen en nìet, romantische avonturen in verre landen en omzwervingen door bosschen en gebergten, binden Wassermann's boeken. De ethische doelstelling, het vechten om waarheid en billijkheid, het werken voor de tijdgenooten en voor veredeling en verdieping van den tijdgeest is ook op zichzelf een realistisch element in dit werk. (Realistisch, natuurlijk niet in de beteekenis van materialistisch maar van onromantisch, moreel-practisch).
Zonder dat men dit verder verklaren kan, maakt de stijl zelve, die gekenschetst wordt door buitengewoon sterke en zichtbare constructie, door een opbouw van cement, dit oeuvre ook nog realistisch. Wat los verbonden, wat wazig of ijl is, doet ons romantisch aan; wat heel sterk gebouwd en gebonden is, lijkt ons stevig, solide, werkelijk. Misschien een onbewuste ‘correspondance’ die we voelen tusschen ijle lucht en romantiek, tusschen zware, gebonden aarde en realisme...
Jakob Wassermann's angstwekkende en door angst-voorstellingen en angst-lust bezeten verbeelding is die van een primitief mensch. Hij heeft de verbeeldingskracht van een middeleeuwer, de visioenen van een bijbelsch apocalipticus. Het spookt in zijn boeken. In zijn figuren vreten maniakale eigenschappen al het overige zielsmateriaal op, zoodat ze tot sombere maniakken, tot enkelvoudige monstruositeiten verworden voor de oogen van den lezer. Soms wordt Wassermann zoo meegesleept door die donkere uitbroeisels van zijn geest dat hij ze werkelijk vereenzelvigt met wezens uit de middeleeuwsche angstwereld. In zijn ‘Gänsemännchen’ b.v. noemt hij Philippine Schimmelweis een heks, wordt het huis van Benda en Carovius een spookhuis, waarin zelfs de booze hond, de Cerberus, niet ontbreekt. Een Zigeunerin voorspelt er de vrouwen Gertrud en Leonore, wanneer ze nog kinderen zijn, hun somber lot. Maar de middeleeuwsche wereld van heksen, spoken en bezetenen wordt nog verrijkt met moderne maniakken (door vereen- | |
| |
voudiging der ziel buitenmenschelijke wezens geworden) die pas mogelijk werden door de hartstochten, die onzen tijd beheerschen. In ‘Gänsemännchen’ is Jason Philip Schimmelweis een oud-bij-belsche rebel, rebellisch om der wille van de vernietiging zelve, een moderne Korach dus en tevens de allerverdwaaste kleinburgerpoliticus. In ‘Caspar Häuser’ wordt de philister Quandt de supermagister, een spion die in de wellust van het spionneeren zijn levensgeluk vindt.
Wassermann verhevigt menschelijke typen tot bezetenen door één eigenschap. In werkelijkheid is zulk een eigenschap slechts proeminent en wordt door andere ingeperkt. De Quandt-figuur uit ‘Caspar Häuser’ is een voorbeeld van deze vergrooting en romantiseering der werkelijkheid, waarbij de reëele hoofdeigenschap uitloopt en sterft in een nieuwe veel sloopender, gevaarlijker en gulziger manie. De magister, de vervelende, bekerende man is geworden tot een wellustigen kweller, tot den ongeloovige die zelfs Häuser's doodelijke wonde en diens sterven, met zijn twijfel of het wel waar kan zijn besmeurt. De wereld, waarin Wassermann's menschen leven, is vol van toespelingen en voorspellingen en mysterieuze gelijktijdigheden. Dit doet zijn boeken boeiend zijn, maar ook somber; als ziektekiemen zweven de voorteekens rondom ons en waren de schaduwen rond de personen van wie we zijn gaan houden of die ons boeien. Maar toch boeten deze maniakale menschen niets aan hoogere werkelijkheid in. De kern van den mensch, dit hartstochtwezen, welke niet tot uiting kan komen door de vereffeningen en opheffingen, die het gevolg zijn van de gecompliceerdheid der levensomstandigheden, wordt onder Wassermann's vreemde, felle belichting zichtbaar. Het leven brengt ons menschen wier ziel geknot is. Wassermann toont ons hoe die menschen naar hun waren aanleg zouden zijn als ze tot passioneele ontplooiing hadden kunnen geraken...
Maar naast den apocalipticus, naast den Wassermann die de hoer van Babylon ziet tronen en het beest met de vele muilen, naast den Wassermann, wiens boeken ons brengen in een wereld die de komst van den Messias en het nabijzijnde einde doen vermoeden, zoo boos zijn de zielen, zoo meedoogenloos de omstandigheden en de natuurlijke dwang, is deze schrijver ethicus, profeet, geloovig optimist. Jesaja ziet de kinderen Israël's ten slotte terugkeeren naar den tempel. Jeremia bezingt de terugkomst in heil en Ezechiel de verspreide beenderen, die weer tot menschen worden. Aan het einde der dagen zal het goede en het recht zegevieren. Bij den mensch breekt het goede door als bovenmenschelijke genade, als de vrucht van de sombere loutering.
| |
| |
Zoo wordt de musicus Daniel Nothafft uit ‘Gänsemännchen’, die als onbewuste, reine muziek-moloch geleefd heeft, als ‘de kelk van smart tot op den bodem is geleegd’, een goed mensch, ten koste van de psychologische waarschijnlijkheid maar gerechtvaardigd door de religieuze waarheid der genade, van den ommekeer. En in een David-Goliath-worsteling tusschen het jeugdig schoone rechtsgevoel van Etsel Andergast (Der Fall Maurizius) met den verstarden ouderdom van diens vader en de kromme boosheid van Waremme, zegeviert het recht, apollinisch-schoon en bijbelschrein, in Wassermann's laatste verbeeldingsboek. Wanneer Wassermann een kunstenaar de ‘l'art pour l'art’ zou zijn, der kunst om der wille van artistieke schoonheid, misschien waren dan zijn sombere boeken ook pessimistisch van levensbeschouwing geworden. Maar Wassermann is een ethisch mensch, hij wil met zijn werk de menschheid dienen, voorlichten, verbeteren en den weg wijzen. In zijn ‘Lebensdienst’ prijst hij als den beste onder ons den ‘humanus’, den menschlievende, die anderen begrijpen en vergiffenis schenken wil, in hun eer wil ontzien en voor het goede vechten. (Lebensdienst. Rede ueber die Humanität). -
Wassermann heeft in het boek der verzamelde essays ‘Lebensdienst’ ook een verhandeling ‘Der Literat oder Mythos und Persönlichkeit’ geschreven, waarin hij het door hem gehate ‘Literaten’-type, den schrijver zooals deze niet moet zijn, den schrijver zooals Wassermann er geen is, kenschetste. ‘Der Literat als Psycholog’ is ook een der verworpenen, maar men moet niet meenen dat Wassermann hier den psychologischen schrijver, de psychologie in de letterkunde, heeft willen aanvallen. Hij wenscht slechts geen psychologie om der wille hiervan en begaat het onrecht den schrijver die dit wel doet, niet ‘schöpferisch’ te noemen, omdat hij misschien in het Romanisches Café menig psychologiseerend Literat heeft kunnen aantreffen die weinig creatief was. Intusschen is een psycholoog als Stendhal dit in hooge mate. Wassermann, die aanvalt, rechtvaardigt eigenlijk den aard der psychologie in zijn eigen werk. Deze psychologie is altijd steekhoudend maar zeer vaak niet realistisch. Psychologische onmogelijkheden treffen we bijna niet in dezen uitgestrekten romanarbeid, maar zeer vaak zielsgesteldheden die we in werkelijkheid of geschiedenis niet of niet met die potentie ontmoet hebben.
Hij schept gefingeerde zielen maar die inderdaad gezegend werden toen hij ze concipieerde, omdat in deze een natuurlijkheid is die ons even goed aandoet als de natuurgetrouw nageschetste naturalistische psychologie van menschen die we kenden of die geleefd hebben. Wassermann is als psycholoog in 't algemeen creatief en niet portret- | |
| |
teerend. In ‘Christian Wahnschaffe’ b.v. is Crammon, de ‘Weltmann’ nog een kind der ervaringspsychologie maar, Christian zelf een geheel nieuw geschapen psychisch beeld. Wanneer Wassermann uitspreekt: ‘Der Psycholog bedient sich des Kniffs, dass er alles Einzelne, Vereinzelte und Sonderliche zum Typus verdichtet, während der schöpferische Mensch umgekehrt den Typus individualisiert’ spreekt hij een eigenaardige waarheid uit, die echter met het creatieve en niet-creatieve niets te maken heeft. Zeker heeft Goethe het type Mephisto en Molière het type menschenhater geïndividualiseerd, maar evenzeer heeft Wassermann zelf het individu Columbus tot een type gemaakt en al deze schrijvers waren creatief. Het is een dolle vermetelheid om te willen bepalen wat er geschapen kan worden en wie er slechts scheppen kan. Wassermann valt de psychologische letterkunde aan omdat hij een tegenzin heeft in de letterkunde die ons de menschen op analytische wijze wil leeren kennen en hij het zich tot doel heeft gesteld de menschheid nieuwe, volle ‘Gestalten’ te schenken. ‘Gestalten’ zijn niet objectief maar subjectief. Geschiedenis, legende, literatuur mogen ze gebracht hebben, het is hoofdzaak dat ze leven in de ziel der menschen. Naar ‘Gestalten’ kan men zijn leven richten, uit ‘Gestalten’ kan men levensvuur putten, ‘Gestalten’ kweeken bewondering in ons en ze zijn de wachters die zorgen dat we levenden ontmoeten in de alleeën van onze verbeelding. Zij behoeven niet zedelijk of onzedelijk te zijn, zij
moeten slechts krachtig bestaan. Napoléon, Don Quichotte, Don Juan, Harpagon, Cromwell, Columbus, Notre-Dame-de-Paris, de Broeken zijn zulke ‘Gestalten’. Het zijn groote namen die bij 't noemen ervan reeds beelden worden, die licht vangen en schaduw werpen. Wassermann die zijn theorieën uit zijn genie en zijn kunnen heeft losgepeld - wie doet dit niet - moest het gelukken ‘Gestalten’ te scheppen, anders ware hij niet de auteur der ‘Gestaltentheorie’. Het doet er weinig toe of deze ‘Gestalten’ meer of minder overeenkomen met realistische psychologische typen. Daniel Nothafft, de musicus van ‘Gänsemännchen’ bestaat en Christian Wahnschaffe bestaat niet, beiden blijven leven als fascineerende wezens met een lot dat hen volgt als een reusachtige schaduw. ‘Der Gestalt’ is de hoogste aardsche werkelijkheid, de vuurtoren voor de ziel die ons van partij-politiek en van woorden-disputen en van meeningen tot den mensch en tot begrijpen-in-aanbidding voert. ‘Wer ohne die Gestalt lebt, versteht eigentlich nie, er missversteht immer; er schaut nicht, er blickt nur; er fasst nicht, er tastet nur; er hört nicht, er vernimmt nur; er spricht nicht, er redet nur; er lebt nicht, er existiert nur.’
Siegfried van Praag
|
|