erster Teil’ het vorig jaar bij denzelfden uitgever verschenen, groepeeren zich in hoofdzaak om de figuur van Rodin; dit tweede deel uit Rilke's zeer omvangrijke correspondentie, bevat ruim 200 brieven, die een tijdsverloop van nauwelijks een jaar bestrijken. Zij onderscheiden zich van de eerste verzameling door hun grootere ‘menschelijkheid’, d.w.z. zij zijn in hun onderwerpen minder op de schoonheid van natuur en kunst gericht dan op de schoonheid van de menschelijke ziel en haar lotsverwikkelingen. De ‘Briefe an eine junge Frau’ stammen uit de jaren 1919-24, uit de laatste periode dus van zijn leven. Zij vormen, evenals de eertijds verschenen ‘Briefe an einen jungen Dichter’ (idem, Insel Bücherei) een op zich zelfstaand geheel. Wat Rilke in deze negen brieven neergeschreven heeft aangaande, ‘das Ewig-weibliche’ behoort tot een orde, die geen deel heeft aan den tijd en die gelding hebben zal, zoolang het geslacht der menschen als mannen en vrouwen zal worden geboren. Zooals de ‘Briefe an einen jungen Dichter’ tot het onmisbaar boeken-bezit behooren van iederen kunstenaar, opdat hij zich telkens en telkens weer moge bezinnen op de zuiverheid zijner bedoelingen en de grootschheid van zijn taak, zoo dienen de ‘Briefe an eine junge Frau’ aanwezig te zijn in de bibliotheek, hoe bescheiden die ook moge zijn, van een ieder, die met de geheimen van het vrouw-zijn en de dualiteit van ons mensch-zijn in aanraking gekomen is. Er worden in onze tijd een menigte min of meer lijvige boeken over het huwelijksprobleem in het licht gegeven, doch hun wijsheid, geloof me, weegt tegen deze zestig bladzijden niet op. Zij komen met de meest uiteenloopende theorieën, maar zij haasten zich voor het meerendeel zonder de minste bedenkingen over het geestelijk fundament, dat aan de twee-geslachtelijkheid ten grondslag ligt, heen en in het begrijpen toch
dáárvan ligt de eenige mogelijkheid om tot een oplossing te geraken van de veelvoudige moeilijkheden, die onze tijd in dit opzicht door te maken heeft. Over dit geestelijk fundament nu bevat deze kleine verzameling brieven uitspraken, die onmiddellijk ingrijpen in de realiteit der verhouding tusschen het mannelijke en het vrouwelijke en die dus terstond verhelderend werken op situaties, welke reeds dik onder het stof onzer theorieën verborgen liggen.
De brieven van Rilke zijn niet bestemd het eigendom te worden van een beperkte groep aestheten; zij behooren een ieder toe, die zich rekenschap geven wil van zijn leven, zijn medemenschen en zijn tijd. Zij zijn, onvoorwaardelijk, documenten van ons mensch-zijn nu en in eeuwigheid. Als de brieven van Goethe richten zij zich over de hoofden van hen aan wie zij oorspronkelijk werden geschreven, tot een ieder onzer; zooals zij zich in de toekomst zullen