feit dat hij telkens, als van terzijde, vergoelijkend over hem spreekt. Een kleine held en kleine menschjes dus! Een goed opmerker als explicateur, men zou zoo zeggen: nu kan het spel beginnen. Inderdaad het spel begint, doch telkens wordt het onderbroken. Het doet ons denken aan de vertooning van een poppenkast waarvan de houder nog geen vergunning tot spelen heeft. Hij vangt aan, zijn stem ontvouwt zich, de kleurige poppen beginnen te leven, het verhaal verheft zich. Aandacht verstrakt de gezichten der toeschouwers. Helaas, in de verte blinkt de helm van een agent, waarschuwend gefluit trilt door de lucht. De poppen worden slap, levenloos, een grauw gordijn valt dicht, de explicateur steekt, voor een schijnheilig gezicht, een pijp aan te midden van het publiek dat afdruipt.
Vreemd is het dat hier explicateur en agent één persoon zijn: de schrijver. Deze, de schrijver, wil iets anders dan hij kan, hij schrijft tegen zijn talent in en dat wordt hem natuurlijk noodlottig.
Naast het beeld van den held plaatst hij dat van een vrouw die wij blijkbaar als ‘hoogstaand’ moeten aanvaarden. Zij is aangewezen om het leven van Georg Gast op een hooger plan te brengen. Ons kan zij in het geheel niet bekoren. Zij leeft niet. Dat van iemand, die als zij zoozeer uitmunt in het gebruik van groote woorden, veel invloed kan uitgaan wil er bij ons niet in. Dat zij in staat zou zijn bij Georg een ernstige liefde op te wekken lijkt ons niet mogelijk. Nu moet juist deze groote liefde dienen als een van de hechtste steunpilaren van het verhaal! Is reeds hierdoor de schriftuur als roman niet veroordeeld? - Aan de werkelijkheid van deze vrouw kunnen wij alleen dan gelooven wanneer zij kwaad spreekt van haar echtgenoot, van wien zij gescheiden leeft. Als een duivelsch poppetje treedt die man dan uit de duisternis van het niet voor het voetlicht. Hem zien wij leven, bewegen, en zondigen in een korten reeks zinnen.
Zoo worden wij telkens door fragmenten bekoord. Onder deze fragmenten behooren ook de bladzijden welke de vrij argelooze verhouding van Georg tot de luchtige Kitty beschrijven.
Of voor Gast na het einde van het boek de verloren jaren voorbij zijn? De auteur is er blijkbaar van overtuigd, ...en ja, het geld is op - hetgeen in dit geval ongetwijfeld de braafheid bevordert - en de kopy voor een boek heeft Gast gereed. Is dat voldoende? Ik vrees van niet! Zou Gast niet eer tot de vele menschen behooren voor wie alle jaren, min of meer, verloren zijn?
Laurens van der Waals