mislukking op een hooger plan kan een stijging beteekenen tegenover volledig slagen op een lager.
The autocracy of Mr. Parham is te zien als een poging de problematiek van den denker met de fantasie van den dichter te versmelten tot de harmonische eenheid van het kunstwerk. De verteller schreef een boeiend verhaal, half droom, half werkelijkheid, dat beantwoordt aan de beste tradities van de Engelsche literatuur; de fijne menschenkenner schiep de verrukkelijke figuren van den scholasticus Mr. Parham en van Sir Bussy, machtig geldman van plebejische afkomst èn revolutionair, menschen van vleesch en bloed beiden, ondanks den nooit geheel verholen humor en lichten spot van den schrijver. Maar het verhaal handhaaft zich niet op de hoogte van de voortreffelijke eerste deelen; de door Mr. Parham in den droom beleefde wereldcatastrofe, te schematisch van opzet, te weinig overtuigend als een onafwendbaar noodlot uitgebeeld, doet al te zeer aan als een anti-climax. Iets ontbreekt hier, dat onnoembare iets, een klaarte, een zielsgloed, waardoor ongerijmdheden vanzelfsprekend lijken en waarachtiger dan de ‘tastbare’ werkelijkheid. We bevinden ons wel in een wijd zich ontrollend zomerlandschap onder stralende zon, maar een lichte dampigheid bemoeilijkt het uitzicht op de aldoor wijkende verschieten, die ons de adembenemende sensatie van tijdeloosheid en oneindigheid zouden geven.
Niettemin, deze roman moge dan onmiskenbaar de gebreken van des schrijvers zeer groote deugden vertoonen, hij trekt meteen de groote lijn van zijn oeuvre ongebroken door. De critiek op hersenloosheid is feller en doeltreffender dan ooit. De altijd met zijn tijd meegaande Wells heeft ingezien dat de tragiek der oorlogsromans op de generaties, die na 1918 volwassen zijn geworden, geen indruk maakt. Daarom valt in zijn jongsten anti-oorlogsroman de nadruk niet op de verschrikking, maar op de dwaasheid van een nieuwen oorlog. Misschien vindt een beroep op het gezond verstand weerklank bij een jeugd, die meent verstand en techniek te aanbidden. In werkelijkheid is zij ten prooi aan de beschimmelde romantiek van verdrongen affecties. Mijn generatie was, in haar jonge jaren, overwegend en onstuimig revolutionair. Wij meenden voorgoed af te rekenen met den ouden rommel van versleten ideologieën. Maar de jonge menschen die thans beneden de 25 zijn hebben in hun meest plastische jaren de inwerking ondergaan van een noodlottige bewustzijnsverenging, die hun gevoel en verbeelding ondervoedde en misvormde. In die na-oorlogspsychose kregen de Mussolini's hun kans; er schijnt, over heel Europa, een nationalistische verstandsverbijstering gekomen. Het gevaar voor een nieuwen wereld-