oogen vallen en hergeven ons de werkelijkheid, zooals ze is en niet zooals wij haar nog altijd gaarne droomen. Doch zij laten ons niet troosteloos en alleen in een vale woestenij van bekrompen alledagsleven, gelijk het de fanatici onder de realisten van den ouden stempel wilden. Dwinger doet ons de realiteit als het ware perspectivisch zien en daardoor verkrijgt zij ook in haar hardheid en wreedheid aspecten, die van een levensbevestiging getuigenis afleggen, waaraan zoovelen onzer, helaas, ontvallen zijn.
Hoe gemakkelijk ware het geweest een spannende avonturenroman te schrijven voor iemand, als deze schrijver tot schrijven begaafd en beschikkend over zulk een rijke stof. Dwinger echter onthield zich van ook de minste speculatie op het ‘avontuurlijke’ in zijn ervaringen. Nergens bleef hij aan de oppervlakte toeven en vermeide zich met een ‘spannende’ aaneenschakeling der feiten. Het was hem er niet om te doen een kaleidoscopisch bont beeld te geven van gebeurtenissen, bijeengehouden door en gegroepeerd om een toevallige figuur wien het beschikt was deze helletochten aan den lijve te ervaren. Hij bracht hen in al hun veelkleurigheid onder dien eenen noemer zijner persoonlijkheid en van uit dezen kern trachtte hij door te dringen tot den zin van het gebeuren, waarin hij verweven was.
De hoofdgedachte, ofschoon, voor zoover wij ons herinneren, door den schrijver nimmer onder woorden gebracht in één dezer boeken, ervan is, dat alle lijden een mede-lijden in zich draagt, dat van regenereerende kracht is ten opzichte van de verwoestingen, die het leed ook, naast de loutering van ons gemakkelijk moreel idealisme, teweeg brengt, telkens wanneer het in een onzer levens zijn intreê doet. Met andere woorden: Dwinger speculeert niet op ‘de list der idee’, die het vuur der smart zendt om het innerlijk ‘goud’ te zuiveren, maar hij schenkt ons in den grond van zijn levensverhaal het vertrouwen, dat geen leed, ook het afschuwelijkste en meest zinnelooze niet, ergens verloren zweeft tusschen hemel en aarde, maar dat duizende draden alle leed ter wereld met elkander verbinden en het dragen en dat deze lijdensgemeenschap der menschen een liefdesgemeenschap uit zich doet geboren worden, die langs een steil, smal pad aarde en hemel verbindt.
Daarom zal wie naar een houvast zoekt in den chaos van het moderne leven, naar een positiviteit temidden van zoo menigvoudige betrekkelijkheden, grijpen moeten naar dit boek, waarin oer-oude waarheden langs den weg der persoonlijke beleving weder tot ontplooiing komen en steun geven aan het wankel geestelijk evenwicht van den hedendaagschen mensch. En deze steun zal dan niet zijn de een of andere ethische of religieuze theorie - welke moderne