het honorarium naar Mexico. Een verder contact bestaat er tusschen hen niet. Toen eenige critici hem om levensbijzonderheden schreven, antwoordde hij den uitgever in het vervolg liever van dergelijke aanvragen verschoond te blijven, daar volgens zijn meening de biografie van een scheppend kunstenaar onbelangrijk was en de aandacht alleen op zijn werk en niet op zijn persoon diende gericht te zijn. Op een vraag om zijn portret zond hij een paar honderd foto's van huizen, marktpleinen, fabrieken, straten en plantsoenen met de laconieke mededeeling, dat onder de vele honderden menschen, die op deze foto's vereeuwigd waren, hij zich ook bevond. Waarom neemt Bernard Traven deze houding aan? ‘Ik wil,’ schreef hij eens, ‘leven als een doodgewoon mensch, die heel gewoon tusschen andere menschen woont en er zoodoende aan meewerkt, dat al deze beroemdheden en de vereering daarvan verdwijnt, zoodat alle menschen langzamerhand het gevoel moeten krijgen, dat ze even gewichtig en onontbeerlijk voor de menschheid zijn als de anderen en het er heelemaal niet op aankomt, wat men doet of wat men gedaan heeft.’
Het is als zeker aan te nemen, dat deze auteur de vele verhalen, die hij ons in zijn zeven boeken mededeelt, al deze geschiedenissen van goudgravers en veedrijvers, van bakkers en kellners zelf doorleefd heeft en dat hij de meeste dezer beroepen zelf heeft uitgeoefend. Als stoker heeft Traven op een ‘doodenschip’ een paar reizen gemaakt - op een van die schepen, waarvan de reederijen zeker zijn, dat ze geen zware stormen meer kunnen doorstaan en die gerust kunnen ondergaan, omdat ten slotte de verzekering wel betaalt en het leven der manschappen niet zoo heel belangrijk is. Jarenlang was hij goudgraver in Alaska en heeft hij in streken gewerkt, waarvan zelden iemand levend weerkeert. Als plukker heeft hij op katoen-plantages gewerkt, waar de plukkers een hongerloon ontvingen en als veedrijver is hij weken en maandenlang met groote kudden onderweg geweest en heeft hij gevaarlijke gevechten met straatheeren en bandieten moeten leveren.
‘Al deze reizen - schreef hij in een van de weinige brieven aan zijn uitgever - waren noodzakelijk om het land te bestudeeren en grondig het materiaal te kennen dat ik mijn lezers in de vorm van romans, novellen, reisbeschrijvingen en opstellen hoop voor te leggen. Ik kan dat alles ten slotte niet uit mijn duim zuigen. Het is mogelijk, dat anderen dat kunnen, maar ik kan dat niet. Als ik over menschen schrijven wil moeten het vrienden van me geweest zijn, moet ik van hun leven volkomen op de hoogte zijn en samen met hen ergens gewoond of gewerkt hebben. Ik wil de dingen, landschappen en personen waarover ik schrijf, steeds eerst gezien heb-