Staalharde romantiek
Ilja Ehrenburg, Das Leben der Autos
Malik-Verlag, Berlin
Dit boek is een geniaal pamflet. Een pamflet is het om zijn prachtig volgehouden ‘actueelen’ stijl, geniaal is het, omdat het dien pamfletstijl geheel van banaliteit weet te ontdoen; onder Ehrenburg's speelsche handen ziet men een schotschrift ontstaan, waarin alle gewone trucs van dit genre zijn toegepast en tegelijk veredeld. De motiveering van het wereldgebeuren, die Ehrenburg hier geeft in zijn evolutie van de ‘wereldauto’, is krachtdadig simplistisch en zou bij iederen anderen auteur naïef genoemd kunnen worden. De gansche gokkerij om de auto, het levensideaal van Citroën, Michelin, Ford, Deterding e.a., vervult hier de rol van een modern Noodlot, waaraan wij ons niet kunnen onttrekken, zonder voor sentimenteel te worden uitgescholden. De persoonlijkheden, die zich achter deze groote namen verbergen, zijn voor Ehrenburg de marionetten, waarmee dit Noodlot van Rubber en Petroleum ons een quasi-individueel geschieden voortoovert. Achter hun zelfstandige schijnmanoeuvres manoeuvreert het, onbekommerd om de sterken, onbekommerd om de zwakken, gecamoufleerd door het verleidelijke drogbeeld der geruischlooze snelheid, dat den bakker en den slager tot den aankoop van een glanzenden wagen beweegt. Als men het ongelooflijk boeiende boek heeft uitgelezen, heeft men het gevoel, dat Ehrenburg in zijn ijzig-geestige logica niet zoo ver van huis is, dat men hem zou kunnen bevitten, maar nauwelijks bestrijden. Dat is zijn genialiteit, de genialiteit van den ‘beteren’ pamflettist.
Ehrenburg is ver verwijderd van sentimenteele heroworship. Voor hem heeft de groote zakenman, zoodra hij veinst een persoonlijkheid te zijn (en het, in den gangbaren, amerikaanschen zin van het woord, ook is), iets van een kind, dat met Philippijnen speelt inplaats van hobbelpaarden. Zijn gevoelsleven is niet eerbiedwekkender dan dat van een wilde, als het op de laatste eerlijkheid aankomt, die men waarheid noemt. Hij heeft trouwens geen tijd voor gevoelens; daarom gebruikt hij valsche gevoelens, wier waarde intusschen groot genoeg is, om de massa te leiden en de koersen te regelen. Ehrenburg werkt dit betooverend schema schitterend uit; zijn fantasie dwaalt over de aarde met de oppervlakkige beweeglijkheid van den krantenman, maar zij distilleert uit de duizend berichten het ééne accent, dat het sombere Noodlot verraadt. Dat onderscheidt Ehrenburg van den journalist, dat maakt hem tot de tegenpool van den journalist, die door zijn vak onvermijdelijk tot banale