Kassian, van der Feen!
A.H. van der Feen, ‘Kassian’
Utrecht, A.W. Bruna & Zoon's U.M. 1930
Toen indertijd ‘Herfstleugen’ verscheen, was er alle reden om zich te verheugen over het feit, dat de niet altijd even fijnzinnige humorist de Sinclair zich ontpopt had tot den begaafden novellist van der Feen, doch na het lezen van dezen zijn jongsten proza-bundel kan, helaas, onze vreugde over die gedaante-verwisseling niet meer zoo groot zijn, al is zij dan ook nog niet zoo gering geworden, dat zij omgeslagen is in haar tegendeel en dat wij er ons thans over zouden verblijden, indien de heer A.H. van der Feen zich weder - en nu voor goed - metamorphoseeren wilde in F. de Sinclair.
Het is vooral het eerste verhaal uit het boek ‘Kassian’, waarnaar het geheel genoemd werd, dat ons met diepe teleurstelling heeft vervuld en onze verwachtingen omtrent dezen auteur zoozeer den bodem heeft ingeslagen. Want ons proza is al rijk genoeg aan een dusdanig grauw en mieserig, door en door burgerlijk realisme.
Wat hebben schrijver en uitgever zich eigenlijk voorgesteld van dit alles? De schrijver stellig niet veel; want niet slechts noemde hij rustig zijn boek naar de slechtste novelle, die er in staat; waarmede hij blijk geeft, dat hij het niet de moeite waard gevonden heeft het aan zijn zelfkritiek te toetsen, maar bovendien verrichtte hij zijn correcties zoo slordig, dat zijn werk den lezer thans, ontsierd door een groot aantal drukfouten, onder de oogen moet komen.
Het is gelukkig, dat niet alle in den bundel bijeengebrachte verhalen even ondeugdelijk zijn als het eerste. Ware dit het geval, dan zouden wij er waarlijk toekomen om ons de wel eens wat al te opzettelijk dwaze, doch dikwijls toch lang niet onvermakelijke de Sinclair terug te wenschen. Wij denken hier in het bizonder aan zijn kostelijke parodie ‘Een prijsvraag in de hel’. Liever zou deze grapjas ons in dat geval zijn dan de serieuze heer van der Feen. Want van dit soort ernst als hij in ‘Kassian’ ten toon spreidt, zijn wij nu waarlijk langzamerhand allen wel volkomen beu. Dit valsch pathos, deze valsche psychologie moet nu eindelijk maar eens het zwijgen worden opgelegd. Zóó vervelend is, naar een bekend adagium luidt, het leven werkelijk niet; zoo hopeloos en voos, zoo volstrekt zonder diepte, spanningen en inhoud! Wie dat meent, heeft geslapen in plaats van geleefd, heel zijn kostelijk leven lang.
Dat niet alle verhalen uit den bundel op ditzelfde lage peil staan en dat b.v. ‘Gerrit Zwart’, het laatste, uitmuntende passages bevat, vervult ons slechts met des te meer bitterheid jegens een auteur, die, begaafd als hij is, zijn hoogste plichten zoo weinig blijkt te hebben verstaan.
Roel Houwink