Jeugd van 1920
W.E. Süskind, ‘Jugend’. Roman Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, Berlin, Leipzig 1930
Nadat Remarque de verschrikkingen der loopgraven voor de jeugd, die omstreeks 1900 geboren is, heeft geschilderd, Ernst Gläser in zijn ‘Jahrgang 1902’ de lotgevallen der jeugd àchter het front heeft uitgebeeld, geeft Süskind een beschrijving van de burgerlijke jeugd na den oorlog, hoofdzakelijk gedurende de inflatietijd. Bij Remarque waren voor de jongeren een voorheen ongekend saamhoorigheidsbesef en kameraadsschapsgevoel nog een winst en een waarde te midden van alle afgrijselijkheden en alle ellende; de kinderen in het boek van Gläser beleefden den oorlog achter het front als een sensatie van ongekende avontuurlijkheid en heroïek, de jongens in Süskind's roman staan onverschillig, zonder illusies en idealen, in een ontluisterde en ontwrichte wereld. Van den oorlog kennen ze alleen nog het sluw gehamster en de honger, van den roes der eerste weken en maanden weten ze niets meer. Met diepe minachting praten ze cynisch over school en ouders; geen enkele autoriteit heeft meer gezag, want ze weten dat de schijnbaar zoo hechte wereld der ouderen onherroepelijk in elkaar is gestort. Ze leven zonder diepere gevoelens en verlangens en zonder echte vreugde. Nauwelijks hebben ze de gehate school verlaten of de chaos der inflatie begint. Ze leeren de ‘conjuctuur’ uitbuiten en worden valutaspeculanten, die op dansfeesten en drinkgelagen hun plotseling verdiende rijkdommen verkwisten, totdat de stabilisatie komt, die voor velen de ondergang beteekent.
Zakelijk en sober heeft Süskind dit gegeven behandeld. Hij toont een naturalistische voorkeur voor de observatie der détails en weet soms verrassend goed de atmospheer van bepaalde scènes en gebeurtenissen weer te geven. Vooral de beschrijving van het school-