merkwaardig rijp en gaaf werk, met rustige beheersching geschreven, een roman, waarop Dirk Coster's woorden: ‘hervonden werkmanschap’ volkomen van toepassing zijn; de auteur heeft zich blijkbaar met toewijding, met langdurige, liefdevolle aandacht aan het onderwerp overgegeven.
De hoofdpersoon Nigel Sharp, een beroemd schilder, ziet terug op een lang vervlogen verleden - het boek is in den ik-vorm geschreven - op zijn jongelingsjaren, zijn eerste liefde, zijn artistieke aspiraties, met de opgeroepen herinneringen een ‘portret’ teekenend van den jongen kunstenaar zooals deze zich nu aan hem voordoet, gezien in den ‘spiegel’ van zijn tegenwoordig bewustzijn. Dit portret is voortreffelijk geslaagd en wat reeds zoo dikwijls is beproefd, doch maar zeer zelden is gelukt: de auteur weet ons te overtuigen van het groote talent van zijn held. Hij bereikt dit doel niet door nadrukkelijke betuigingen of door beschrijvingen van zijn werk en zijn successen, maar door zuivere, consequente karakterbeelding. Wij voelen het uit Nigel's gesprekken en overpeinzingen, uit de wijze, waarop hij op het uiterlijk aspect der dingen reageert, de indrukken, die hij maakt op verschillende personen, de idealen, die hij zich stelt, zijn intuïties en voorgevoelens - die de verteller, de oudere, wijzere Nigel soms tot zeer interessante beschouwingen over het wezen der kunst ontwikkelt - uit heel het gevoels- en gedachtenleven van den schuchteren, opmerkzamen, fijnzinnigen jongen, dat hij een aard en aanleg bezit, die hem er toe voorbestemmen een groot schilder te worden. Zijn geestelijke ontwikkelingsgang, de verschillende phasen van zijn liefde voor Clare - de verloofde en weldra de vrouw van een zijner vrienden - de aarzelingen van haar dualistische persoonlijkheid zijn overtuigend waar gemaakt, evenals ook de meeste der talrijke bijfiguren. Nigel en Clare voelen, dat zij in een vreemde, een bijna vijandige omgeving leven, dat zij in hun vertrouwelijke omgang een aparte, een geheel eigen wereld om zich heen vormen, een sfeer van gevoelens en gedachten, die zelfs al wilden zij ze aan de anderen meedeelen, door niemand zouden worden verstaan. Zij hebben een rijker en edeler gemoedsleven dan hun familieleden en bekenden, die zoo
geheel anders zijn ingesteld. Maar deze bijfiguren zijn toch niet louter als een eenvormige, antagonistische groep tegenover de hoofdpersonen geplaatst. Nigel doorziet hen diep genoeg om ook in de bekrompenste van deze op een paar uitzonderingen na oppervlakkige, deftigdoende conventieslaven het individueele, het echt en innig-menschelijke te ontdekken onder al de vormelijkheid verborgen en zij verliezen nooit geheel zijn genegenheid. Daarbij is ook het milieu, het liefelijke, parkachtige Engelsche landschap, de interieurs der voorname oude landhuizen - de