mijmer-herhalingen-als-in-droompraten, het misbruik van den ‘voltooid tegenwoordigen tijd’, zijn procédé's die, doorzichtig en gemakkelijk, dra vervelen. Dat Giono ze al of niet bewust overnam, in Colline, bewijst zijn gretige overgave aan het jong-lyrische. In Un de Baumugnes is dit artistieke euvel zooal niet geheel weggenomen, dan toch zeer verzwakt. Blijft een andere invloed over, die in Colline te constateeren viel: die van Jules Romains. Het heeft mij verwonderd, dat de critiek namen noemde als Péguy, natuurlijk Ramuz, Claudel zelfs, als die van Giono's letterkundige modellen, maar dat men niet gedacht heeft aan den Romains uit den schoonen Cromedeyre-tijd. In Un de Baumugnes kan men alweer passages aanwijzen waaruit hetzelfde woeste, naakte, regionalistische pantheïsme spreekt, en waar de Natuur even ‘unanimistisch’ verpersoonlijkt werd als in Romains' lyrisch drama (cf. pp. 26, 162 & passim). Maar in den aanvang, misleid door den naturalistischen toon van Un de Baumugnes, meent men, dat Giono hier een fout tegen den goeden smaak beging; immers, men voelt aanvankelijk dat zulk een diep-poëtische achtergrond slecht past (vooral als hij telkens door den conversatietoon wordt vernietigd) bij een realistisch bedoeld verhaal. Doch weldra ervaart men dat Giono's werk verre van realistisch is, dat het een boek is van stemmingen, van atmosfeer, van dichterlijke vizies, van teedere tafereelen, van rijkgeschakeerde gevoeligheid. Het boek is góéd. Giono schreef naar zijn hart en naar zijn schrijversaard; deed hij dit ook in Colline (wat ik een beetje betwijfel, want de ‘compositie’ en de pantheïstisch-symbolische strekking doen ietwat geforceerd aan) dan moge de conclusie worden getrokken,
dat hij nu tot rijpheid en zelfbewustheid kwam, en met Un de Baumugnes natúúrlijk zijn ingevingen heeft weten bloot te leggen.
Het verhaal is van een plattelandschen eenvoud. Een boer is verliefd op een knappe boerendochter die zich laat verleiden door een avonturier-schooier. Deze neemt haar mee naar de stad waar hij haar beider brood laat verdienen met... asfaltdienst. De arme prostituée, weldra verlaten en zwanger, keert naar het ouderlijk huis terug waar haar ouders haar opnemen, haar moeder, Maman Philomène, met droevige verslagenheid, haar vader, Clarius, met moordzuchtige verbolgenheid. Zij leeft, met haar kindje, in een hut buiten de boerderij, verborgen voor aller blikken. Doch weldra niet voor die van den oorspronkelijken aanbidder, die haar redt dank zij een bovennatuurlijke, muzikale gave, een soort toovermiddel. Evenwel, aan die redding heeft een zeer actief deel de verteller van den roman, die uit vriendschap voor den verliefden Albin, zich in de treurige boerderij verhuurt om achter het geheim te komen. Ten