Critisch Bulletin. Jaargang 1
(1930)– [tijdschrift] Critisch Bulletin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Een lezing - ik moet bekennen, dat het woord bij mij bijna enkel herinneringen wekt aan avonden van verveling. Ik heb het misschien slecht getroffen, waarschijnlijker ligt de schuld geheel aan mijzelf, aan mijn ongeneeslijke kwaal om af te dwalen bij het gesproken woord, zelfs bij een predicatie. Maar een lezing als deze! Ik denk, dat Mevr. Woolf er de verstrooidste, de weerbarstigste luisteraar mee overwonnen heeft. De lectuur er van heeft mij tenminste al meer geboeid dan menige ‘ook wel goede’, veelgeprezen roman. Het is reeds een genoegen op zichzelf zich over te geven aan de stuwkracht, het snelle, opwekkende rhythme van dit kristalheldere proza. En hoeveel vergezichten openen er zich gedurende de lezing, hoe dikwijls worden wij verrast door een onverwachte, sierlijke wending, een oorspronkelijke geestig geformuleerde gedachte, een schilderachtige beeldspraak, een onweerstaanbaar overredende bewijsvoering! Het is een zeer origineel soort essay, dat de beroemde romanschrijfster ons hier geeft. Zij heeft er vrijmoedig allerlei bestanddeelen in dooreengemengd: fragmenten van een kort verhaal, natuurbeschrijvingen, droomen en overpeinzingen, literaire critiek en geschiedenis, vernuftig beredeneerde betoogen. En het merkwaardige is, dat deze heterogene elementen te samen toch een harmonisch geheel vormen, dat ze als 't ware een scheikundige verbinding hebben aangegaan, waarbij een nieuwe stof, een nieuwe eenheid tot stand is gekomen. Hoeveel uitweidingen en schijnbare afdwalingen er ook in het betoog zijn opgenomen, alles blijkt ten slotte toch mede te werken tot de bereiking van het hoofddoel: een apologetische verklaring te geven voor het verschijnsel, dat de vrouw tot nu toe in letteren en kunst zooveel minder gepresteerd heeft dan de man. Met instemming haalt Mevr. Woolf de woorden aan van Sir Arthur Quiller Couch, die, na de levensomstandigheden der groote Engelsche schrijvers te hebben nagegaan, tot de conclusie komt, dat het niet waar is, dat: ‘poetical genius bloweth where it listeth and equally in poor and rich,’ dat een kunstenaar belangrijk werk kan voortbrengen, al wordt hij ook nog zoo zeer door armoede en zorgen gekweld. De arme dichter heeft in de laatste twee eeuwen niet de minste kans gehad - een arm kind in Engeland heeft weinig meer hoop dan vroeger de zoon van een Atheensche slaaf om zich die intellectueele vrijheid te veroveren, waaruit groote werken geboren worden. En deze uitspraak past Mevr. Woolf toe op de vrouw. Want, zegt zij, vrouwen zijn altijd van 't begin af aan arm geweest, hebben geen ‘eigen kamer’ gehad om zich rustig af te zonderen, geen gelegenheid om het leven buiten de kleine familiekring te leeren kennen, geen aanmoediging tot werken, geen intellectueele vrijheid. | |
[pagina 41]
| |
Bij de verdediging van deze stelling toont Mevr. Woolf zich een formidable kampioen, die zich niet tot afwering bepaalt, maar herhaaldelijk ook ten aanval optrekt, het superioriteitsgevoel van den man hekelend, waarvan zij eenige krasse voorbeelden geeft, en incidenteel ook op geestige, doeltreffende wijze de vaag beantwoordend, of het nu wel van zooveel belang moet worden geacht, dat de vrouw van haar nu eindelijk verkregen vrijheid gebruik zal maken om meer, steeds meer boeken te gaan schrijven. Het doet er echter welbeschouwd weinig toe, of men het met de zienswijze van de auteur eens is of niet. Want de eenvoudige gedachtenkern, dat het de levensomstandigheden zijn, die de vrouw tot nu toe belet hebben zich op kunstgebied de gelijke te toonen van den man, blijkt zulk een kiemkracht te bezitten, er ontwikkelen zich in den loop van het betoog zooveel mooie, belangwekkende verbeeldingen en gedachtenreeksen uit - de pittoreske beschrijvingen van Oxbridge (Oxford), de omgeving en het studentenleven; het gefingeerde levensverhaal van de zuster van Shakespeare; de diep peilende beschouwingen over Engelsche literatuur en over het tweeslachtige van den kunstenaarsgeest; het historisch overzicht van het werk der groote schrijfsters in de 18e en 19e eeuw; de eigenaardige critiek van een denkbeeldige, moderne roman, om er maar enkele te noemen - dat het ook voor den twijfelaar of den tegenstander een intellectueel en artistiek genot is, de vlugge, wisselende, telkens verrassende gedachtengang te volgen. Onder de boeken in 1929 in Engeland gepubliceerd, neemt ‘A Room of One's Own’ een der voornaamste plaatsen in; de schrijfster heeft er in getoond, hoeveel er met haar nieuwe, vrije opvatting in deze kunstsoort te bereiken valt. Zoo moesten er meer essays geschreven worden. A.G.v.K. |
|