voor hem gelijk voor zoovele Romantici de aandrift tot het scheppen van verzen van een weergalooze schoonheid, die ons steeds weer in verrukking brengt, verzen van een onzegbare innigheid en zuiverheid, en die een zóó eigen toon hebben, dat men ze nimmer kan vergeten als men ze eenmaal geheel in zich heeft opgenomen.
Uit deze brieven zien we pas hòe deze mensch geleden heeft. Het dichterschap was ook hem, zooals zoovelen zijner tijdgenooten, een beproeving. Maar hij poseerde en koketteerde nimmer met zijn lijden. Hij cultiveerde evenmin een interessante ‘romantische’ houding tegenover het Leven, waartegen hij niet opgewassen bleek. Hij wist, dat hij tot de begenadigden, uitverkorenen, behoorde aan wie zich het Mysterie had geopenbaard, maar hij wist tevens maar al te goed dat hij een zéér zwak en broos werktuig was, dat hij de genade der inspiratie weken en soms maandenlang moest derven, dat hij een bovenmenschelijk geduld moest hebben en moest leeren wachten, wachten...
(Hoe ernstig hij zijn taak als kunstenaar opvatte en hoe hij tevens andere lotgenooten vermocht te troosten en te helpen, zien we ook in de brieven die de ‘Inselverlag’ afzonderlijk in de ‘Inselbücherei’ onder den titel ‘Briefe an einen jungen Dichter’ heeft uitgegeven; deze brieven zijn even schoon als de andere en eveneens 'n buitengewoon belangrijke getuigenis, waarin een der hoofdmotieven uit zijn scheppend werk: de eenzaamheid van den waarachtig lief hebbende op ontroerende wijze telkens weer wordt herhaald.)
In vele dezer brieven kunnen we de kiemcellen zien van de verzen en 't proza die later in zijn werken zijn verschenen. Vooral uit den Parijschen en Zweedschen tijd. In een brief aan zijn vriendin Lou Adreas Salomé verhaalt hij van een gebeurtenis in Parijs, die later bijna woordelijk in de ‘Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge’ is overgenomen. Één naam komt in deze brieven telkens weer voor, die van Auguste Rodin. Om hem te leeren kennen komt de jonge onbekende Oostenrijksche dichter naar Parijs. Voor hem koestert hij een matelooze bewondering en hem aanbidt hij als den grootsten kunstenaar van dezen tijd. Hij biedt hem zijn diensten als secretaris aan, die Rodin dan ook aanneemt, zeker niet vermoedende, welk een kunstenaar hij in zijn dienst had genomen. Telkens schrijft Rilke in zijn groote bescheidenheid en met bijna onbegrijpelijke nederigheid over het geluk dat hem te beurt is gevallen, in de omgeving van dèzen Groote te mogen leven. Men zou talrijke van deze brieven willen aanhalen om deze in de geschiedenis der kunst wellicht geheel eenige verhouding te doen begrijpen. Een brief, de laatste die Rilke hem schreef nadat door een noodlottig misverstand een onherstelbare breuk tusschen beide was ontstaan