‘Wer könnte die Wahrheit ertragen, vorausgesetzt, dass es Wahrheit gibt? An ihr zerbräche jeder Aufschwung, jede Illusion, jeder über die Wirklichkeit triumphierende Idealismus.’ Met deze uitspraak geeft Wassermann zichzelf trouwens reeds een vrijgeleide voor alle historische ‘onjuistheden’, die de vakman in zijn werk zou kunnen constateeren. Grondslag van zijn portretstudie is niet het jaar 1492 en zijn entourage, maar het ahasverische Don-Quichot-type, dat hij in de psyche van Columbus heeft ontdekt. Als men dit boek dus één maatstaf moet aanleggen, is het niet die der bronnencritiek, maar die der verbeelding. Is het Wassermann inderdaad gelukt het idealisme over de werkelijkheid te doen triomfeeren, staat Columbus werkelijk voor ons als de Don Quichot, die de auteur in hem ziet? Is de figuur van den raadselachtigen Genuees met het goed recht der verbeelding op te lossen als de dolende ridder van den Oceaan, kan zijn duistere loopbaan onder dit psychologisch aspect worden bezien?
Ik geloof, dat het Wassermann inderdaad gelukt is, zijn Columbus zoo te herscheppen als hij het wilde,... tot het moment, waarin de Don Quichot zijn halve werkelijkheid (het als Indië misduide Amerika) bereikt. Zoolang is Columbus in Wassermann's handen de willige gestalte, de zwerver met het vretende idée fixe, de man, die een projectiel naar de maan wil schieten, de uitvinder van het perpetuum mobile; volstrekt geen revolutionnair naar den geest, een geborneerde middeleeuwsche zonderling zelfs, die slechts met autoriseering der kerkvaders het verre Indië durft aan te tasten. Het komt mij voor, dat dit eerste deel van het boek verreweg het beste, het waarachtigst donquichottische is, omdat de feiten zich hier het gemakkelijkst leenen voor de donquichottische conceptie. De wijze, waarop Columbus zich loswikkelt uit de beperktheid zijner middeleeuwsche wereld zonder zelf de middeleeuwsche basis wezenlijk te verlaten, heeft Wassermann voortreffelijk verbeeld, zóó inderdaad, dat het er niet meer toe doet, of het ‘werkelijk zoo geweest is’. Dit kuipen en sjacheren met teksten en schepen leeft, in de historische materie onhistorisch, dit uitzeilen met vrijgelaten boeven is volstrekt boeiend en waarachtig. Het is een grandioze donquichotterie, een zwakheid meer dan een heldenstuk.
Bij de aankomst echter wordt de conceptie verbroken. Wassermann tracht haar tevergeefs intact te houden door het tragisch accent van het ‘valsche’ Indië: Columbus heeft het verkeerde land ontdekt, hij is niet in Zipangu en het rijk van den grooten Khan, het rijk zijner verbeelding, aangekomen, maar blijft het zich niettemin verbeelden, met een hardnekkigheid, die alle elementen van bittere tragiek in zich heeft. Toch schijnt het, dat Wassermann zelfs aan deze halve