Eyn corte decleringhe deser spere
(1983)–Anoniem Corte decleringhe deser spere, eyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II De tekst1. OpbouwTeksten over het heelal, over de weersverschijnselen, over de stofwisseling ... al met al lijkt de inhoud van ons handschrift een wonderlijk allegaartje. Wie wat meer vertrouwd is met de plaats en de functie van de wetenschap in de Middeleeuwen zal begrijpen waarom deze onderwerpen bij elkaar behandeld worden. Laten we eerst de inhoud van ECD nog eens nader bekijken. Hiertoe verdelen we de tekst in partes volgens de titels die in het handschrift met rode inkt geschreven zijn. Een dergelijk tekstdeel noemen we hoofdstuk. De titels uit het handschrift geven we weer in kapitalen (zie Verantwoording van de uitgave p.34). Daarnaast geven we elk hoofdstuk een korte door ons gekozen hoofdstuktitel, die we tussen haakjes achter de titel volgens de tekst vermelden. Het opschrift luidt: EYN CORTE DECLERINGHE DESER SPERE VOER SYMPELE LIEDE, OPDAT SI WETEN WAERAF DAT SI ONSEN HEER LOVEN ENDE DANCKEN MOGEN (wij duiden dit hoofdstuk aan met de titel Kosmologie). Er is een tekening en een beschrijving van het heelal: de aarde is rond, er zijn vier elementen (aarde, water, lucht en vuur) en dertien hemelen: lucht, vuur, de zeven sferen van de planeten, het Firmament, het Cristallinum, het Purpureum en het Empyreum. Tevens komen de eigenschappen van de planeten en de hemelen ter sprake en hun onderlinge afstanden. VAN DER DICDEN ENDE GROOTHEIT DER EERDEN (Geografie). Hierin wordt medegedeeld hoe groot de omtrek en de doorsnede van de aarde zijn. Als deze gegevens bekend zijn, dan weet men ook hoe ver weg het centrum van de hel is, want dat is het middelpunt van de aarde. Vanaf dat punt strekt de hel zich uit, zelfs tot aan de oppervlakte der aarde. Onder de subtitel Dat eertrijc in dryen stucken ghedilt is wordt opgesomd waar de diverse werelddelen en steden zich bevinden. Hierbij een tekening van de wereld en de klacht dat nog maar een kwart van de wereld het christelijk geloof aanhangt. VAN DIEN DAT ONS HEER IN VI DAGHEN SCHIEP ALLEN DINGHEN (Schepping) Er wordt uitgelegd hoe en waarom God alles in zes dagen schiep. VAN DER ONGHETEMPERTHEIT DER LOCHT (Meteorologie). Hierin worden allerlei weers- en natuurverschijnselen behandeld. Deze verschijnselen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden veroorzaakt doordat de vier elementen op elkaar inwerken. VAN DER ORDINANCIE DER ENGHELEN (Engelen). Dit gedeelte gaat over de rangorde der engelen: er zijn negen engelenkoren, onderverdeeld in drie hiërarchieën. Ieder koor heeft een eigen taak; de mens moet proberen om zoveel mogelijk op de engelen te lijken, door allerlei deugden te betrachten. Het volgende tekstgedeelte wordt niet voorafgegaan door een titel, ofschoon er wel ruimte voor is opengelaten. In dit stukje wordt verteld waar op aarde enkele belangrijke plaatsen uit de Bijbel zich bevinden. De meeste aandacht gaat naar Jeruzalem, waarvan ook een plattegrond is opgenomen. Daarom noemen wij dit hoofdstuk Jeruzalem. Het hierop volgende hoofdstuk heeft een lange titel, beginnend met DESEN KALENDIER SAL MEN OP DIE VIER LANCHSTE VINGHEREN LEESEN, ALS MEN PLEECT TE LEESEN: CI.SI.O ETCETERA (Cisiojanus). Er volgt een ezelsbruggetje om te onthouden wanneer de heiligen hun feestdag hebben. Men noemt zo'n ezelsbruggetje een cisiojanus of vingerkalender. Tevens wordt aangegeven in welk teken van de dierenriem de zon op een bepaald tijdstip staat, met daarbij een uitleg van de namen van de tekens. DESE SPERE OFTE HIEMELEN HIERVOER GHEMOELT MET DESEN GHEOPENT MANNE IS VOER DIE SYMPELE MENSCHE, OPDAT SI MOEGHEN EWENICH VERSTAEN DIE GAVEN ONS HEREN ENDE HEM DAER LOVEN ENDE DANCKEN (Ondankbaarheid). Deze titel verwijst naar een plaatje dat verloren is gegaan. Dan volgt een tweede titel: Van der ondancbaricheit. Onder deze subtitel wordt nog eens beklemtoond dat een verstandig mens altijd God moet loven en danken. De tekst breekt midden in een zin af. EYN VERCLERENISSE DESER FIGUREN (De plane ten en het menselijk lichaam). Ook deze titel in het handschrift verwijst naar het verdwenen plaatje. In dit gedeelte wordt verder verteld hoe de planeten invloed uitoefenen op het menselijk lichaam, maar, zo wordt er uitdrukkelijk bij gezegd, op de menselijke wil hebben zij geen invloed. Tevens wordt beklemtoond dat je verstandig moet leven om gezond te blijven. DIE LERAER ALBERTUS SCRIJFT DAT DIE SPISE IN DEN MENSCHE DOER VIERE CUEKENEN LIJDEN MOET EER SI DEN MENSCHEN DIENLIC SIE IN SYNEN LICHAEM (Stofwisseling) In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de menselijke stofwisseling werkt. HIER BEGHINNEN DIE VIER COMPLEXIEN DES MENSCHEN (Temperamentenleer). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een stuk over de vier typen mensen die onderscheiden kunnen worden op grond van de onderlinge verhouding van de lichaamssappen. Elke beschrijving gaat vergezeld van een ‘portretje’ van het betreffende type. In dit gedeelte wordt de mens vergeleken met de makrokosmos, waarbij de idee van de mens als mikrokosmos duidelijk naar voren komt. Bijvoorbeeld in het sanguinische type overheerst het lichaamssap bloed, het seizoen lente en de zuidenwind (zie Bijlage I). De tabellen op F. 18V en 19R hebben geen titel. Uit de toelichting blijkt dat de tabel en de rotula's (ronde tabellen, zie p.26) op 18V hulpmiddelen zijn om de paasdatum te berekenen. De tabel op 19R geeft aan de hand van de maanstand aan welk tijdstip geschikt is voor aderlating. De tekst eindigt met een kalender, waarvan elke maand een bladzijde beslaat. Deze kalender geeft aan wanneer de kerkelijke feestdagen zijn en in welk teken van de dierenriem de zon staat. De kalender wordt ook gebruikt bij de berekening van de paasdatum. Genoemde tabellen en heiligenkalender hebben wij de titel Kalenders gegeven.
Enkele hoofdstukken uit ECD behandelen onderwerpen, die traditioneel tot de artes liberales gerekend worden, namelijk tot het quadrivium. Tot de astronomia rekent men de onderwerpen Kosmologie, Meteorologie, tabellen en kalendersGa naar eind26, terwijl de Geografie onder de geometria valt. Andere hoofdstukken behandelen een deel van de artes mechanicae, en wel de geneeskunde: Stofwisseling, Temperamentenleer en de aderlaattabel. Een derde groep wordt gevormd door de hoofdstukken met een overwegend religieus karakter: Schepping, Engelen en Ondankbaarheid. Dan zijn er nog enkele hoofdstukken die informatie uit twee van de genoemde groepen bevatten. Jeruzalem heeft een religieus karakter, maar is ook te rangschikken onder geometria. En Cisiojanus bevat religieuze informatie (heiligendagen), maar spreekt ook over de tekens van de dierenriem (astronomia). De planeten en het menselijk lichaam tenslotte kunnen we plaatsen zowel onder astronomia als onder geneeskunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. DoelHet doel van ECD wordt verwoord in de titel op F.2R: EYN CORTE DECLE- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
RINGHE DESER SPERE VOER SYMPELE LIEDE, OPDAT SI WETEN WAERAF DAT SI ONSEN HEER LOVEN ENDE DANCKEN MOGEN. Halverwege de tekst wordt dit doel nogmaals beklemtoond: DESE SPERE OFTE HIEMELEN HIERVOER GHEMOELT MET DESEN GHEOPENT MANNE IS VOER DIE SYMPELE MENSCHE, OPDAT SI MOEGHEN EWENICH VERSTAEN DIE GAVEN ONS HEREN ENDE HEM DAER LOVEN ENDE DANCKEN. De tekst wil informatie verschaffen opdat ‘sympele liede’ weten waarom zij God moeten loven en danken. Dit sluit aan bij de algemene instelling in de Middeleeuwen ten opzichte van de wetenschap: wereldlijke kennis is een middel tot ware kennis: kennis van God (zie Inl. p.4-5). Tegen deze achtergrond wordt het begrijpelijk waarom ECD zowel onderwerpen bevat die tot de artes gerekend kunnen worden, als min of meer religieuze onderwerpen. Het natuurwetenschappelijke en het godsdienstige vormden één geheel in de Middeleeuwen: God heeft hemel en aarde geschapen en daardoor getuigt de gehele schepping van Hem. Niet voor niets begint het hoofdstuk Kosmologie met: ‘Om te verstaen die speer der hiemelen soe eest te weten, dat Ons Here God in der ordinancie der creaturen ghescapen hevet hiemel ende eerde met honre toebehoerten.’ De eenheid van wetenschap en godsdienst blijkt ook uit een hoofdstuk als Jeruzalem, dat laat zien hoe concreet en dichtbij de inhoud van de Bijbel voor de middeleeuwer was, en uit het hoofdstuk met de cisiojanus, waarin heiligen en tekens van de dierenriem in één geheel worden behandeld, komt hetzelfde beeld naar voren. ECD wil laten zien hoe mooi de schepping in elkaar zit, zodat de lezers op grond daarvan God kunnen loven en danken.
Op grond van onze bevindingen willen we nu iets nader ingaan op de definitie die Jansen-Sieben geeft voor artes-literatuur, waaronder zij ook ECD rangschikt. ‘Onder “vakliteratuur” rangschikken we al de geschriften die een utilitair, instructief, en niet (hoofdzakelijk) een recreatief, esthetisch, religieus of emotioneel doel beogen.’Ga naar eind27. Met deze voorzichtig geformuleerde definitie kunnen we het slechts ten dele eens zijn. Een tekst als ECD valt zeker onder de categorie artes-literatuur; de tekst heeft een instructief doel, maar in ECD wordt ook nadrukkelijk gewezen op het uiteindelijke doel, dat religieus is. De tekst wil de lezers opwekken om God te loven en te danken. De definitie van Jansen-Sieben lijkt te zeer te scheiden wat niet te scheiden valt: instructief | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en religieus zijn daarvoor te nauw verbonden in de Middeleeuwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Bronnen3.1. AutoriteitenIn de Middeleeuwen waren kennis en wetenschap gebaseerd op het werk van z.g. ‘autoriteiten’. Het werk van deze auteurs (en het werk dat men abusievelijk aan hen toeschreef) hield men voor absoluut betrouwbaar en waar. Als autoriteiten golden in de eerste plaats de kerkvaders: ‘grote predikers en schrijvers uit de eerste tijden der Kerk, die uitmuntten door heiligheid, rechtzinnigheid van geloof en theologische kennis en door de Kerk als zodanig erkend werden’Ga naar eind28. In de westerse kerk worden Ambrosius, Augustinus, Hieronymus en Gregorius de Grote als kerkvaders beschouwd. Echter ook heidense auteurs als Aristoteles en Ptolemaeus golden als autoriteiten. Een middeleeuws schrijver baseerde zich dan ook op het werk van die autoriteiten en noemde die met name in zijn éigen werk. C.S.Lewis noemt in zijn The discarded image deze ‘werkwijze’ karakteristiek voor de Middeleeuwen: ‘[...] the essentially bookish character of their culture [...]’Ga naar eind29. Ook in ECD komt dit principe tot uiting. Al op de eerste bladzijde van de tekst (r.3-4) wordt in de derde regel gesproken over ‘die fylosofen’: ‘Ende alsoe ons die fylosofen leren, soe is die eerde al ront van wijtden ende van dicden’. Een probleem hierbij voor ons is dat we in ECD te maken hebben met zulke ‘vage’ aanduidingen als: ‘fylosofen’, ‘doctores’, ‘meisters van den consten’ en ‘meisters der naturen’. Het valt niet uit te maken wie hiermee worden bedoeld. Bartholomeus Engelsman maakt in zijn Van de eygenscappen der dingen in de lijst van autoriteiten achter in het werk wél onderscheid tussen ‘philozophen’ en ‘doctores’Ga naar eind30. Tot de eersten rekent hij o.a. Aristoteles, Boethius maar ook Galenos. ‘Doctores’ noemt hij mensen als Augustinus, Ambrosius, Bernardus en Gregorius, autoriteiten op kerkelijk gebied, maar ook iemand als Michael Scotus. Ondanks deze opsomming blijft het onduidelijk welk criterium er gehanteerd is bij de indeling van de autoriteiten. Naast deze voor ons vage verwijzingen naar autoriteiten worden in ECD met name genoemd: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Een bron van Eyn corte decleringhe: Hugo de Argentina's Compendium Theologicae VeritatisWe zijn zo gelukkig geweest, voor enkele onderdelen van ECD de waarschijnlijke bron te vinden. We vertellen nu eerst, hoe dat in zijn werk is gegaan. Daarna geven we wat informatie over de opgespoorde bron en de auteur ervan. Vervolgens, in 3.2.3. gaan we kijken of vergelijking van beide teksten iets oplevert. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1. Hoe komen we aan het Compendium Theologicae Veritatis (CTV)?Zoals in I.2 al ter sprake is geweest, hebben we om ECD beter te kunnen plaatsen een aantal andere middelnederlandse teksten geraadpleegd. Hieronder was ook Dirc van Delf's Tafel van den Kersten Ghelove, een uitgebreid theologisch werk. Daarin komt, aan het begin van het eerste boek waarin God de Vader centraal staat, een vrij uitgebreide uiteenzetting voor over de schepping, waarbij de opbouw van het heelal en een aantal natuurkundige aspecten van de wereld en de mens besproken worden. Hierbij komen ook bijvoorbeeld de hiërarchie van de engelen, de vier elementen, de temperamenten en de meteorologie ter sprake. Hoewel de Tafel duidelijk een andere tekst geeft dan ECD, was er toch een vrij groot aantal gegevens (zie bijvoorbeeld de getallen voor de afstanden tussen de planeten, Kosmologie, woordverklaringen r. 78), waarin ECD, meer dan met welke andere tekst ook, frappant met de Tafel overeen bleek te stemmen. Dat bracht ons op het idee, de door Daniëls in zijn editie van de Tafel genoemde bron voor o.m. deze gedeelten, nl. Hugo de Argentina's Compendium Theologicae Veritatis, eens in te zien. Dit bleek een gouden greep. Twee van de onderdelen van ECD, nl. de meteorologie en het stuk over de engelen, bleken zeer sterk, en dikwijls zelfs woordelijk, met het CTV overeen te komen. Voor een derde onderdeel, de kosmologie, was de overeenstemming minder vaak woordelijk, maar toch treffend genoeg om een verband tussen beide teksten aannemelijk te maken. Ter illustratie geven we nu uit elk van deze onderdelen een citaat uit het CTV, gevolgd door een vertaling en de versie van ECD.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. Hugo de Argentina en zijn Compendium Theologicae VeritatisHugo de Argentina, ook bekend als Hugo Ripelin en Hugo van Straatsburg, werd geboren in het eerste kwart van de dertiende eeuw. Hij was geleerde, dominicaan en leerling van Albertus Magnus (zie Inl. p.19). Hij was o.a. prior in Straatsburg en later in ZürichGa naar eind33. Het CTV, een uitgebreid en degelijk theologisch standaardwerk, zou geschreven zijn tussen 1275 en 1300. In vele van de honderden (!) handschriften waarin dit werk is overgeleverd, wordt Albertus Magnus, ten onrechte zoals later onderzoek heeft aangetoond, als auteur genoemd. Het werk is verdeeld in zeven boeken. Boek 1 gaat over God en de Drievuldigheid; Boek 2 over de geschapen wereld; Boek 3 over de zonden; Boek 4 over de verlossing; Boek 5 over de deugden en de genade; Boek 6 over de sacramenten en Boek 7 over het einde der tijden. Omdat het onmogelijk is op korte termijn een verantwoorde keuze te maken uit zoveel handschriften, hebben we daar ook geen pogingen toe ondernomen. We gebruiken de tekst uit de fraaie incunabel die onder de signatuur E.fol.73 wordt bewaard in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Deze is rond 1480 verschenen bij Richard Paffroet te Deventer. Deze keuze heeft alleen praktische redenen. Er kleven ook duidelijke nadelen aan: we weten zeker dat deze tekst niet de bron van ECD geweest kan zijn. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is dus heel goed mogelijk dat verschillen tussen de beide teksten veroorzaakt worden doordat de samensteller van ECD, of diens bron, zich baseerde op een andere versie van het CTV dan wij. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.3. Het nut van de vergelijkingOp een aantal plaatsen is de tekst van ECD duister, soms zelfs volslagen onbegrijpelijk. Door vergelijking met het CTV begrepen we onze tekst soms beter. We geven daarvan enkele voorbeelden:
Bij de interpretatie van ECD hebben we dikwijls gebruik kunnen maken van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het CTV. In onze aantekeningen en woordverklaringen zal dan ook herhaaldelijk naar de tekst van Hugo de Argentina verwezen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. PubliekIn de titels op F.2R en 12V wordt vermeld voor welk publiek de tekst is bedoeld: ‘sympele liede’, resp. ‘sympele mensche’. Bepaalde eigenschappen van de tekst kunnen er inderdaad op wijzen dat hij voor een eenvoudig publiek bestemd is. Zo kiest de auteur eenvoudige sprekende voorbeelden om duidelijk te maken wat hij bedoelt. In het stuk over de schepping bijvoorbeeld wordt uitgelegd hoe God bij Zijn schepping te werk is gegaan. De auteur maakt hierbij een mooie vergelijking: God heeft alle schepsels uit een oerstof gemaakt, zoals men uit een homp deeg verschillende soorten brood kan maken. Soms lijkt het alsof de auteur wil aansluiten bij wat sympele liede al weten: bijvoorbeeld in het gedeelte over de weersverschijnselen voegt hij aan de beschrijving van een komeet toe: ‘Ende die luyde hietense eyn heerbrant’ (r.264-265). Bovendien valt op dat de tekst in het Middelnederlands is en niet in het Latijn, terwijl dat toch dé taal van de wetenschap was in de Middeleeuwen en lang daarna. De tekst lijkt dus bedoeld voor mensen die om welke reden dan ook niet in staat waren de Latijnse wetenschappelijke werken te raadplegen. Er is gebleken dat enkele onderdelen van ECD (nl. Kosmologie, Meteorologie en Engelen) frappante overeenkomst vertonen met Hugo de Argentina's Compendium Theologicae Veritatis: sommige passages uit deze hoofdstukken bevatten een woordelijke vertaling van de Latijnse tekst. Verder lijkt ECD een vereenvoudigde tekst ten opzichte van het CTV. Deze tendens tot vereenvoudiging leiden wij af uit de presentatie van de gegevens zoals het weglaten van details en verduidelijkende toevoegingen. Daarnaast valt op dat onze tekst vaak geen bronnen vermeldt waar het Latijn deze wel noemt. Deze vereenvoudigingen houden mogelijk verband met het publiek waarvoor de tekst bestemd is: ‘sympele liede’, resp. ‘sympele mensche’. Is het mogelijk om nader vast te stellen wie hiermee bedoeld worden? Onderzoek naar de geschiedenis van het handschrift heeft uitgewezen dat onze tekst waarschijnlijk uit een Augustijner klooster afkomstig is (zie Inl. p.27). Heeft iemand gedeelten uit het CTV toegankelijk willen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maken voor kloosterlingen? In het hoofdstuk over de engelen wordt verteld dat we moeten proberen om in ons gedrag zoveel mogelijk op de engelen te lijken, onder andere door ‘oetmoedelijc te leren ende te onderwijsen onse medebrueders’ (r. 422-423). Eén van de betekenissen die het MNW geeft voor medebrueder is: ‘medekloosterbroeder, hij die met een ander in hetzelfde klooster is’ (IV, 1249). Op grond hiervan zouden we misschien mogen concluderen dat onze tekst geschreven is voor een publiek van eenvoudige Augustijner monniken, dus lagere monniken of lekebroeders. Een andere mogelijkheid is dat deze Augustijner monniken de tekst gebruikten bij hun onderricht aan leken buiten het klooster. |
|