CARAN-conferentiebundel 6. Neerlandistiek in een meertalige Caribische context, met bijzondere aandacht voor vreemdetaalbenadering
(2023)– [tijdschrift] CARAN-conferentiebundel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| ||||
Frank Martinus Arion - de zoektocht in taal en identiteit
| ||||
[pagina 122]
| ||||
opmerkingen over de jeugd van zijn hoofdpersonen sluiten naadloos aan op zijn eigen jeugd. Het geeft een andere kijk op zijn romans, romans waarin hij in het Nederlands de pijn van zijn zwarte jeugd van zich afschreef, zonder dat iemand vermoedde dat het zo autobiografisch was. Nederland was enthousiast over zijn eerste roman, Dubbelspel, die een inkijkje gaf in dat exotische Caribische eiland. Men las heen over het feit dat Frank zelf een exponent was van de beschreven armoede. Maar men las ook over het feit heen dat juist Nederland debet was aan de maatschappelijke ongelijkheid. | ||||
EenzaamheidFrank Martinus werd geboren in 1936, het jaar dat de term Kolonie Curaçao werd vervangen door Gebiedsdeel Curaçao. Zijn kleur en de armoede waarin hij opgroeide zetten hem van jongs af aan in een achterstandspositie. Daarom kan hij amper worden vergeleken met Boeli van Leeuwen en Tip Marugg met wie hij vaak in een adem wordt genoemd. Hij was een paar jaar oud toen hij met zijn ouders en zusje naar Aruba verhuisde, waar zijn vader bij de Lago-raffinaderij ging werken. Daar werd nog een broertje geboren, Emilio. Maar de baby Emilio verdronk op tragische wijze in de tobbe, een gebeurtenis waaraan Frank medeschuldig was. Het had tot gevolg dat zijn moeder dermate in shock raakte dat het gezin in allerijl naar Curaçao terugging, waar moeder Marginia in het krankzinnigengesticht Rustoord, later de Caprileskliniek, werd opgenomen. Ze stierf hier tien dagen na Emilio. Frank kreeg zodoende de last van twee sterfgevallen op zijn schouders, hij was pas drie jaar oud. Hij zou nog vele jaren tegen zijn moeder blijven praten en haar levenslang vereren.
Zijn vader vertrok en liet zijn kinderen in de loop der jaren achter bij oma en diverse tantes en ooms. Inmiddels was er ook de dreiging van de Tweede Wereldoorlog, die dan wel niet zo ingrijpend was als in Nederland, maar het waren toch spannende tijden en Amerikaanse soldaten liepen rond over het eiland om de raffinaderij te beschermen tegen Duitse aanvallen. Frank was veel alleen. Samen met zijn zus zwierf hij van het ene gezin naar het andere. Hij liet pesterijen van neefjes en nichtjes over zich heenkomen. Opvallend is het volgende citaat uit Nobele wilden, waar alleen de dood van moeder - misschien te herkenbaar - is vervangen door de dood van vader. De hoofdpersoon Julien, die veel weg heeft van Frank, zegt: ‘Ik ben altijd een eenzaam mens geweest, en als jongen was alleen de zee mijn vriend en verder de bomen, de vogels. Achteraf is het | ||||
[pagina 123]
| ||||
misschien volkomen begrijpelijk. Mijn oom en tante (en pleegmoeder) waren niet eens onaardig voor me, maar ik geloof toch dat ik me gediscrimineerd voelde tegenover hun andere kinderen. Omdat de meeste rotklusjes op mij neerkwamen. Ik was wel de oudste van de jongens in het gezin, maar ik bood mezelf ook aan als vrijwilliger voor de gekste dingen, omdat ik zo het feit, dat zij ook na de dood van mijn vader voor mij zorgden, wilde compenseren.’ | ||||
Nederlands en katholiekToen Frank 7 was, stuurde de tante bij wie hij op dat moment woonde in het stadsdeel Otrobanda hem naar school. Het betekende een gelukkig toeval, want op een stadsschool werd beter onderwijs gegeven dan op de scholen in de buitendistricten. Wel was de Vincentiusschool die hij bezocht een armenschool, waar kinderen in versleten kleren en veelal zonder schoenen heen kwamen. Het thema ‘geen schoenen hebben om naar school te gaan’ verwerkte Frank later in Dubbelspel. Maar Frank leerde er lezen, zij het met de missieboekjes, waarin de witte fraters de ‘zwarte onbeschaafden’ civiliseerden. Desondanks: er ging een wereld open voor het leergierige kind dat hij was. En in zijn eenzaamheid kreeg hij er een wereld bij waarin hij zich kon terugtrekken: de boeken. Omdat vrijwel alle boeken die hij van de fraters leende, in het Nederlands waren, was het beheersen van deze taal een noodzakelijkheid. De fraters van Tilburg, die het onderwijs aan jongens op het eiland verzorgden, namen Frank onder hun hoede. Het intelligente kind, zonder moeder, zonder thuis, kreeg een thuis bij de fraters. Zij waren zijn oase, zo zei de al genoemde Julien in Nobele wilden.
Frank bewonderde de fraters, om hun kennis, hun macht. Hij oefende en oefende op het Nederlands en wilde geen Papiaments meer spreken. Hij imiteerde de fraters, hun klanken, hun gewoontes, speelde misdienaartje thuis. Hij werd overigens ook misdienaar, ging bij de padvinderij van de fraters, op voetbal bij de fraters. Franks jeugd raakte doortrokken van witte pijen, het Nederlands én het katholieke geloof. Het geloof dat beloofde dat alle mensen gelijk waren, ongeacht hun afkomst, maar tegelijkertijd werd er getwijfeld aan de intelligentie van zwarte kinderen en zaten de kinderen op kleur in de klas: de zwartsten, onder wie Frank, achterin. Maar behalve de boeken werd ook het geloof van de onderdrukker wel zijn houvast in zijn eenzaamheid. Niet zijn traditionele geloof van thuis hing hij aan, maar Frank werd een vrome katholiek, die zelfs later zijn studentenkamer vol hing met Bijbelteksten. | ||||
[pagina 124]
| ||||
HBSGa naar voetnoot18Franks ijver werd beloond: na de lagere school mocht hij naar de mulo, wat zeer ongebruikelijk was voor jongens zoals hij, die naar de ambachtsschool of de beroepsschool van de Shell gingen. Hij ging naar het elitaire Thomascollege, dat tegenover zijn oude school lag, waar de jongens hem over het hek heen destijds hadden uitgelachen. Nu moest hij zich zien te verhouden tot hen, en hij beijverde zich om zich zo wit mogelijk te gedragen, zo Nederlands mogelijk te spreken en schrijven. Toen de katholieke HBS openging betrad Frank als een van de eersten het nieuwe Radulphuscollege aan de Cas Coraweg. Maar met de HBS kwam ook een studie in Nederland in zicht. Het beheersen van het Nederlands werd nog noodzakelijker: deze taal bood uitzicht op kansen om ooit te ontsnappen aan de armoede. En het paradijselijke Nederland te betreden dat de fraters in hun heimwee idealiseerden. | ||||
ArmoedeInmiddels was Frank herenigd met zijn vader. Het betekende dat hij, die vooral door vrouwen was opgevoed, nu onder de heerschappij van zijn dominante drankzuchtige hardvochtige vader kwam te staan. Het was daarbij een grote stap terug, omdat de armoede bij zijn vader en diens nieuwe vrouw Ketty nog schrijnender was. Ze woonden in een houten huisje in Noord Roozendaal zonder voorzieningen en vaak zonder eten. In Afscheid van de koningin laat Frank de hoofdpersoon Sesa, die ook veel van Frank heeft, vertellen: ‘Op de middelbare school, waar hij niet meer dan getolereerd werd, spijbelde hij geregeld omdat hij zich door de armoede niet kon handhaven.’ Hij jaagde op reptielen, die hij voor een stuiver aan de fraters verkocht ‘en soms had hij dat geld echt nodig om de hete middagen van razende honger door te komen.’ Voor Frank was het daarbij bijna onmogelijk om zijn huiswerk te maken in de omstandigheden thuis. In Dubbelspel laat Frank de jongen Ostrik - de zoon van Nora en Boeboe Fiel - zeggen: ‘Zoals het hemzelf ook moeite kostte in dit milieu van armoe, vloeken en schelden, zich op zijn lessen te concentreren. In de luidruchtigheid van zijn vader, moeder, broers en zusters, zonder een eigen kamer, zonder voldoende boeken, zonder iemand aan wie hij snel even iets kon vragen als hij vastzat. Allemaal mogelijkheden, die het merendeel van de andere leerlingen wel had. Hij zei daarom weer als vaker tegen zichzelf, dat het wonder, dat gemaakt had, dat hij op | ||||
[pagina 125]
| ||||
dat college was gekomen, zelf maar op de een of andere manier moest zorgen dat hij er bleef.’ Ook de kosten voor de betaalde middelbare school waren voor zijn vader onbetaalbaar. Ze werden door de fraters op zich genomen: het uniform, de tas, de boeken, de schoenen, de uitjes. Die klacht over de kosten komt ook terug in Dubbelspel. De fraters namen financieel de verantwoordelijkheid, maar de paters steunden Frank ook in praktische zin. Hij mocht zijn huiswerk maken op de pastorie en werd vervolgens thuisgebracht door de pater. In Nobele wilden vertelt de hoofdpersoon Julien dat hij daar voor het eerst een toilet zag ‘met een glanzende witte pot, tegels en een touw om aan te trekken.’ Dat was wat anders dan dat hij zijn behoefte op de rotsen deed en zich afveegde met platte stenen, zo schreef hij. En: ‘Ik heb daar voor het eerst water gedronken uit mooie glazen en niet uit conservenblikken en flessen. Een tandenborstel kreeg ik om mijn tanden te poetsen in plaats van mijn vingers.’ | ||||
Ingehouden paniekDe verschillen tussen thuis en op school waren pijnlijk en hoe hij ook zijn best deed erbij te horen, hij bleef geconfronteerd worden met zijn achtergrond: hij werd nooit thuis bij klasgenoten gevraagd, hij kreeg nooit de grote cadeaus die zij kregen voor hun prestaties op school. Maar ook in zijn eigen buurt was hij het buitenbeentje, omdat hij zo geleerd was en alleen maar Nederlands wilde praten. De enige bij wie hij aansluiting vond en die met hem Nederlands wilde spreken was zijn buurjongen Jandi Paula, met wie hij serieuze gesprekken had over het geloof en de kerk. Overigens zou Jandi's naam later vanwege diens werk voor het eiland worden verbonden aan de eerste HBS, toen de weerstand tegen de koloniale namen uitmondde in het vervangen van de naam Peter Stuyvesant College door Kolegio Alejandro Paula (KAP). Zowel Frank als Jandi wilden priester worden en hielden contact, ook later in hun studententijd. De geloofskwesties die Jandi toen deden uittreden komen uitgebreid aan de orde in Nobele wilden. Maar in hetzelfde jaar dat Frank naar de middelbare school ging en zijn best deed zo wit mogelijk te zijn, stond zijn vader op om te strijden voor de nieuwe Nationalistische Volkspartij. Vader Minguel Martinus werkte als timmerman in dienst van de Shell in de luxe huizen van het hogere witte personeel in Emmastad en Julianadorp. Hij had duidelijk stelling genomen tegen alles wat wit was en pleitte voor gelijke rechten voor de Afro-Curaçaoënaar. Hij was de spreker voor zijn district en sprak zijn mensen toe in hun eigen taal, het Papiaments. Frank juichte als zijn vader op het podium stond en riep | ||||
[pagina 126]
| ||||
‘Waardeloze Rijken! Arme Rijken!’ en maakte thuis kennis met de kopstukken van de NVP, zoals Da Costa Gomez en Amador Nita, een van de leiders van de opstand van 30 mei 1969. Frank deelde Nita's Papiamentstalige pamfletten tegen de ongelijke verdeling van de macht uit in de buurt. De wereld thuis stond haaks op wereld van school: anti-wit, anti-Nederlands, en pro zwart en pro Papiaments. Vader was zich inmiddels Arion gaan noemen, de naam van zijn grootvader, maar Frank, die op school elke link met zijn vader wilde vermijden, liet zich angstvallig Martinus noemen.Ga naar voetnoot19 Naast de schaamte voor de armoede was er ook een schaamte voor zijn vader. Later in Nederland, waar niemand hem kende, begon hij de naam als schrijversnaam te gebruiken. Frank moest zich dus al jong aanleren om diverse gezichten te hebben. Het meest beeldend komt dat tot uitdrukking in het schoolblad waarvan de fraters hem hoofdredacteur maakten. In de Spectator blijkt hoeveel gezichten Frank Martinus had. Hij nam allerlei gedaantes aan. En hoewel hij een onvoldoende scoorde voor gedrag op zijn rapport, kreeg Frank in de schoolkrant zijn podium en vulde op het laatst bijna het hele blad met zijn eigen teksten en gedichten. Hij toonde zich de vrome katholiek, die zich boetvaardig in zware taal in zijn eenzaamheid richtte tot God en Maria, meest in de vorm van de sonnetten van de Tachtigers, uit den treure behandeld door de fraters. Maar onder het pseudoniem van ‘de Kakkerlak’ sprak hij vanuit zijn ondergeschikte positie over de rijke klasgenoten en bespotte hij zijn docenten. Hij ging tekeer tegen iedereen die niet begreep hoe zijn leven eruitzag. De diepe frustratie over zijn armoede en achterstelling zou later op even venijnige manier in zijn boeken terugkomen. Zijn anders zijn, het er niet bij horen beschreef hij in zijn gedichten met weemoed, in zijn romans met afkeer en wraak: hij strafte wie gestraft moest worden. Vooral ‘de eeuwige rokkendragers die ons blind hebben gemaakt voor de werkelijkheid,’ zo liet hij Julien zeggen, zij die hem ‘een waarheid hadden gegeven waarom hij niet gevraagd had’. Die hem hadden ‘ondergedompeld in een koninkrijk van bedrog en onzindelijk denken’. De afhankelijkheid van de fraters maakte dat hij nu anderen van hem afhankelijk wilde maken, liet hij Julien zeggen. Hun eindeloze arrogantie kende geen grenzen en zelfs als ze ziek waren, waren ze arrogant, zo zegt Julien, met de humor van Frank: ‘Het is de hoogmoed, die tegen hun hersenpan gaat spannen en op een gegeven moment alle schroefjes losperst.’ | ||||
[pagina 127]
| ||||
Maar zijn frustratie uitte hij in het Nederlands, de taal die hem het meest eigen was geworden. Hij had de fraters nog zó verdedigd toen hij ging studeren, maar in zijn boeken sloeg hij om. Journalisten toonden zich niet zelden verbaasd, en vroegen zich af of die zachtaardige Frank Martinus Arion, met zachte stem zijn woorden zoekend dezelfde was als die Arion met zijn felle pen. Hij leek een dubbelleven te hebben: onder en boven water. Frank wilde met zijn hoofdpersoon Julien laten zien dat die het aankon om zwart te zijn. Desondanks bleef hij wanhopig, want hij kon de vijand nooit plaatsen: ‘Hij blijft tegenover blanken die ingehouden paniek voelen, altijd.’Ga naar voetnoot20 | ||||
De omslagFranks identiteit leek in zijn jeugd verscheurd te zijn geraakt. Tijdens zijn studie in Nederland raakte hij in een diepe crisis. Hij was Nederlands gaan studeren, maar beheerste de taal minder dan zijn studiegenoten en weer beter dan zijn mede Antillianen, die hem zo Nederlands vonden. Hij stond er weer tussenin. Bovendien, als je ging studeren, ging je medicijnen doen, rechten, iets technisch in Delft. Geen Nederlands. Frank, die zo graag dichter wilde worden, putte zich uit in lijsten met Nederlandse woorden, onderzocht waar de klemtoon moest en schreef een scriptie over het woordje ‘er’. Hij was verstrikt geraakt in de taal, de cultuur en zijn achtergrond. Hij sprak in lovende taal over Nederland en was zeer geïnteresseerd in witte meisjes. In zijn dagboeken uitte hij zijn intense eenzaamheid en zijn worsteling, onder andere met vrouwen. Hij kwam in een geestelijke crisis terug naar Curaçao, met een grote studieschuld vanwege het afbreken van zijn studie. Zijn ouderlijk huis was hem te min geworden. Hij verviel in armoede en sliep onder het Statuutsmonument en hier waar nu de universiteit staat, in de knoek. Hij krabbelde op en begon ten tijde van de opstand van 30 mei 1969 zijn tijdschrift Ruku, dat vol stond met kritiek, in het Nederlands, waar anderen dat inmiddels hadden verruild voor het Papiaments. Toen na de opstand de zwarte intellectuelen hard nodig waren om het land te hervormen, toen men aan de gang ging met het standaardiseren van het Papiaments en men discussieerde over de invoering van die taal op de scholen, vertrok Frank plotsklaps naar Nederland. Hij maakte zijn studie af en werd docent Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam, docent 17e-eeuws nog wel, de tijd van de kolonisatie. Een aantal jaar later, in 1975, werd hij docent Nederlands op de lerarenopleiding in Suriname: hij gaf als vertegenwoordiger van de ene kolonie les in de taal | ||||
[pagina 128]
| ||||
van de onderdrukker aan de andere kolonie, die net onafhankelijk was geworden. Desondanks riep hij wel de jonge dichters op om te schrijven in het Sranan. Tot na zijn 40e bleef hij Nederlands doceren, alhoewel hij zich ook al gedurende langere tijd had gestort op de herkomst van zijn moedertaal met theorieën die weinigen destijds serieus namen en zijn obsessie met het Papiaments leverde bovendien wrijvingen op met collega's. Terug op Curaçao ging hij in 1981 meewerken aan de standaardisatie van het Papiaments en de invoering van die taal in het onderwijs, waar men op zijn eiland inmiddels decennia mee bezig was. Hij stapte in en werd een fervent voorvechter van de moedertaal als instructietaal, mede aangezet door zijn vrouw Trudi Guda. Hij ging nog een stap verder, want het ging hem allemaal niet snel genoeg, en richtte de eerste Papiamentstalige school op. De zwarte kinderen kregen les op de modernste dure school van Curaçao in een van oorsprong witte wijk, de wijk waar zijn vader timmerman was geweest. Weer moest hij zich verantwoorden. Want hij zou de zwarte kinderen op zijn school de kansen ontnemen die hij zelf had gehad. Hij zou ze beperken in hun studiemogelijkheden en ‘vasthouden’ op het eiland. En hoewel Frank zich in Nederland graag liet fêteren als schrijver van boeken waarin hij afrekende met witten, rekende hij met zijn Papiamentstalige school definitief af met zijn jeugd. Met de armoede, de fraters en de Nederlandse overheersing. Dát zouden zijn leerlingen niet meemaken. Deze school zou een eenheid vormen in taal, cultuur, identiteit en onderwijs. | ||||
VerantwoordingVoor dit artikel is gebruik gemaakt van het persoonlijk archief van Frank Martinus, het archief van de fraters van Tilburg (Generalaat Tilburg), Nationaal Archief Den Haag en Curaçao, Biblioteka Nashonal Kòrsou Frank Martinus Arion, Mongui Maduro Library Curaçao en van gesprekken met familie, (jeugd)vrienden en klasgenoten. De citaten zijn uit de volgende romans. | ||||
Verwijzingen
|
|