Er wordt volgens hem weinig proza in het Papiamentu geschreven, omdat dat veel moeilijker is. De basisregels van de taal spelen hierbij een grote rol. Gevoelsmatig weet men dat literatuur meer is dan gewoon een verhaal vertellen; het is een verhaal vertellen dat de lezer raakt, hetzij door de taalkunst, hetzij door de emotionaliteit.
Roy Evers schrijft zowel in het Nederlands als het Papiamentu. Zijn columns in het Antilliaans Dagblad zijn in het Nederlands, zijn gedichten zijn in het Papiamentu, maar hij schrijft ook verhalen in het Papiamentu. De verklaring waarom hij in deze twee talen schrijft, is doordat de Caraïbische mens schizofreen is: de ratio heeft hij van Europa, de emotie van de Caraïben.
Hij vraagt zich wel af wie er op Curaçao onder de veertig nog schrijft, in het Nederlands of het Papiamentu. In dat opzicht is niet alleen het literaire Nederlands gedoemd te sterven, maar literatuur algemeen. Ook hij ziet een gemis in de drang om proza te schrijven; die drang moet worden aangewakkerd (interview Roy Evers, 9 februari 2011).
Een andere Curaçaose auteur die in het Nederlands publiceert is Erich Zielinski. Ook tijdens dit gesprek kwam ter sprake wat eigenlijk literatuur is. Volgens hem moet literatuur aan bepaalde normen voldoen. Zielinski vindt dat een dichter wat te zeggen moet hebben; hij moet niet alleen wat te zeggen hebben, ook de manier waarop hij dat doet bepaalt het literaire niveau van zijn werk. Hij gelooft niet dat er nog Curaçaose schrijvers zijn die het Nederlands zodanig beheersen om zich op literair hoog niveau erin te kunnen uitdrukken. De generatie die bij de fraters op school heeft gezeten en die is opgegroeid met lezen bestaat niet meer of is aan het uitsterven. Degenen die nog wel in het Nederlands kunnen schrijven, zijn auteurs die van huis uit Nederlands spreken, wel of niet met Nederlandse ouders. Hij noemt dan bijvoorbeeld Eric de Brabander en Ronny Lobo. Eric de Brabander heeft geschreven Het hiernamaals van Doña Lisa, Ronny Lobo heeft nog niet gepubliceerd, maar heeft een manuscript bij de uitgever liggen. Erich Zielinski komt voorlopig door ziekte niet aan het schrijven toe, dus een vierde boek van hem zal nog even op zich laten wachten.
Zielinski spreekt niet van een dode taal, maar een stervende taal. Hij verklaart dit sterven van het Nederlands in de Curaçaose literatuur door het feit dat het Nederlands op Curaçao weliswaar een taal met een geschiedenis is, maar zonder affiniteit. Het is niet de taal van de Curaçaoënaar, hij heeft er geen binding mee, het is voor hem een vreemde taal.
Op de opmerking dat Zielinski zelf zijn drie boeken wel in het Nederlands heeft geschreven, reageert hij met de woorden: ‘Als schrijver druk ik mij het beste uit in het Nederlands. Ik schrijf short stories in het Papiamentu. Een langer verhaal in het Papiamentu zal bij mij nooit dat niveau van het Nederlands kunnen halen. Er zijn wel een paar goede schrijvers/dichters in het Papiamentu.’ (interview Erich Zielinski, 12 februari 2011)
Ook Hans Vaders is van mening dat er op Curaçao niemand meer is die op hetzelfde niveau kan schrijven als Cola Debrot, Tip Marugg en Boeli van Leeuwen. Frank Martinus Arion is al op leeftijd, Erich Zielinski is ook niet de